Kasteel Rosenburg te Voorschoten: van munitienis naar kinderboerderij

1287-1399: Van Wassenaer – Van Rosenburg

De oudste vermelding van Rosenburg staat in register van grafelijke lenen uit 1285. Hierin wordt vermeld dat de heer Van Wassenaer de dimidietatem munitionis de Rosenberg oftewel de helft van het versterkte kasteel Rosenburg van de graaf in leen had. Wie de andere helft van Rosenburg in leen had wordt niet vermeld. De volgende vermelding van Rosenburg dateert uit 1306 en staat in het leenregister van de Van Wassenaers zelf. Kennelijk is Rosenburg dan geen grafelijk bezit meer maar eigendom van de Van Wassenaers.

In het register wordt vermeld dat Jan van Rosenburg wordt beleend met al dat goed dat hij nu hout. Deze vermelding is niet erg concreet, maar gezien Jans achternaam is het aannemelijk dat hij met Rosenburg werd beleend. Een veertiende-eeuwse genealogie vermeldt dat Jan van Rosenburg verwant was aan het geslacht Van Wassenaer:

Heer Jacob van Wassenaer wan een dochter, hiet vrouw Jacob, was heer Symons wijf van Benchem. Sij wan Jan van Rosenburch, ende heer Jacob van Rosenburch; Jan van Rosenburch, heer Gijsbrecht van Rosenburch; heer Gijsbrecht van Rosenburch wan de vrouwe van Leyenburch.

Jan was gehuwd met Hadewi Dukingh; samen krijgen zij een zoon Gijsbrecht en een dochter Machteld. Gijsbrecht werd in of kort na 1327 door Philips IV van Wassenaer beleend met

die woninghe te Rosenburch van der wateringhe noertwaerts die voor die woninghe gaet, item een dunctiende, item een swaentiende en van desen twee tienden half den smaltiende.

Gijsbert had dus niet alleen Rosenburg in leen maar ook recht op 10% van de inkomsten van de boerderijen op de donk.

Gijsbrecht is kennelijk in of vlak voor 1347 overleden want dan wordt zijn dochter Janne met deze goederen beleend. Deze transactie wordt vanwege de jonge leeftijd van Janne echter geannuleerd waarna haar oudoom Jacob van de Binckhorst met Rosenburg en de donktienden wordt beleend.

1351: de belegering van Rosenburg

Dat Jacob van de Binckhorst eigenaar van Rosenburg werd bleef niet zonder gevolgen. Na het overlijden van graaf Willem IV in 1345 ontstond er een strijd om de opvolging tussen zijn dochter Margaretha en haar zoon, de latere graaf Willem V. De meeste hogere edelen, waaronder ook Jacob van de Binckhorst, Jan II van Polanen en Arend III van Duvenvoirde, steunden Margaretha en werden Hoeken genoemd. De steden en de lagere adel steunden Willem en worden Kabeljauwen genoemd. In de eerste maanden van 1351 krijgen de Kabeljauwen de overhand en wordt Willem in een aantal steden als graaf Willem V ingehuldigd. Willem probeert vervolgens zoveel mogelijk Hoekse steden en kastelen te overmeesteren en aan zijn kant te krijgen. Willem V had de kastelen Rosenburg en Polanen hoog op zijn lijstje staan. Vermoedelijk speelt hierbij een rol dat Jacob van Binckhorst door Margaretha was aangesteld als baljuw van Medemblik en Philips van Polanen als baljuw van Zuid-Holland. Dit verklaart waarom het op een steenworp afstand van Rosenburg gelegen kasteel Duivenvoorde door Willem V met rust werd gelaten.

Over de belegering van met name Rosenburg zijn we goed geïnformeerd omdat de onkosten in detail in de grafelijke rekening van 1350-1351 worden vermeld. De voorbereidingen op het beleg blijken nogal geïmproviseerd en kleinschalig te zijn verlopen. Paarden en harnassen moeten nog op het laatste moment worden gekocht. Voor Willem V worden een tent, diverse banieren en wimpels vervaardigd. Acht Engelse soldaten worden ingehuurd die per persoon 28 stuivers per dag ontvangen. Aan het maken van een slingerblijde waarmee projectielen naar binnen konden worden geslingerd wordt door zes timmerlieden en veertien knechten gewerkt. Er worden 300 nagels, 450 spijkers, 60 blijdestenen en 310 gewone stenen gekocht.

Het beleg van Rosenburg begon op 21 maart. De eerste weken van het beleg verlopen rustig, pas op 30 april worden de blijde en een mol (een overdekte stormram) voor Rosenburg gebracht en wordt met de bestorming begonnen. Dit levert kennelijk niets op want op 11 mei krijgt de wapenmeester Jan van Muersen opdracht

dair hi cruyd copen zoude om Rosenburch mede te barnen.

Omdat expliciet vermeld wordt dat brandstichting het doel was en omdat er geen vermelding wordt gemaakt van aanwezig geschut zal het cruyd waarschijnlijk gebruikt zijn om brandende projectielen naar binnen te slingeren.

Dit lijkt tot resultaat te hebben geleid want op 21 mei wordt een bode naar Willem V gezonden met de mededeling dat Rosenburg zich had overgegeven. Gezien de wrok die Willem V koesterde is Rosenburg waarschijnlijk kort daarna verwoest.

Janne van Rosenburg wordt in 1355 opnieuw beleend met de restanten van Rosenburg en met de donktienden. In 1386 is Janne kennelijk overleden want dan schenkt Janne’s oudste zoon Jan de restanten aan zijn jongere broer Arend. Arend is in of voor 1399 kennelijk zonder zoon overleden want op 17 januari 1399 wordt Simon Sturlinck door Philips V van Wassenaer met de hofstad Rosenburg en de donktienden beleend. Overigens mag uit aanduidingen als hofstad en woning niet geconcludeerd worden dat er al een huis op het perceel stond. Jan van Polanen bijvoorbeeld werd in 1379 beleend met

die hofstat daer dat huys op plach te staen

en Jacob van Damme wordt in 1441 beleend met vijf morgen land

in de woning van Jan van den Bosch.

1399-1474: Sturlinck

Over Simon Sturlinck heb ik alleen kunnen vinden dat hij behoorde tot de Amsterdamse burgers die in 1399 een financiële bijdrage gaven aan de tweede veldtocht tegen de Friezen. Zijn dochter Alijd Simon Sturlincksdr. wordt op 25 februari 1422 met Rosenburg en de tienden beleend. Op 18 december 1426 krijgt zij

de woninge en hofstede tot Rosenburg met 41 morgen lants en 17 morgen veen

in vrij eigendom. Het leenverband van Rosenburg met de Van Wassenaers is hiermee beëindigd; het leenverband van de donktienden blijft echter bestaan. Op 28 juni 1444 wordt.

Alijds dochter Margriet Vranck Willemsdr. met de donktienden beleend zodat zij ook Rosenburg wel zal hebben geërfd. Margriet is kennelijk vlak voor 22 januari 1470 overleden want dan wordt haar dochter Katrijn Jacob Andriesdr. met de donktienden beleend. Katrijn verkoopt op 5 maart.

1473 een derde deel van de hofstad Rosenburg aan Jan Jacobsz de Wael. Op 27 februari 1483 koopt Jan nog een derde deel van een zekere Daem Meeusz die dit deel van de weduwe van Kerstijn Pieter Jacob Lijsene had verkregen. Hoe Jan de Wael het laatste derde deel in bezit heeft gekregen heb ik niet kunnen vinden.

1474-1534: De Wael

Op 9 juli 1474 wordt Jans dochter Alijd Jansdr. de Wael met de donktiende beleend. In 1504 worden de tienden overgedragen op Jacob Jansz de Wael. Jacob Jansz woonde in Haarlem en was gehuwd met de zeer gefortuneerde Maria Thijsmansz van Waveren. Gezien zijn ruime financiën was hij misschien wel de bouwheer van het nieuwe Rosenburg. De donktienden gaan als gevolg van Jacobs overlijden op 4 augustus 1525 over op zijn zoon meester Frans de Wael. Vermoedelijk is het eigendom van Rosenburg op vergelijkbare wijze van eigenaar veranderd, want op 15 maart 1534 verkoopt Frans de hofstad Rosenburg met de landen daartoe behorende, alsmede de donktienden en de smaltienden voor een bedrag van 4.660 Carolus guldens aan Adriaan Stalpaert van der Wiele.

1534-1634: Stalpaert van der Wiele – Van Ylem

Adriaan Stalpaert van der Wiele was getrouwd met Eva (Aefje ) van Mierop, dochter van Vincent van Mierop, vertrouweling van keizer Karel V en een van de rijkste ingezetenen van de Nederlanden. Als Jacob Jansz de Wael Rosenburg niet al had herbouwd dan zal dit wel door Adriaan Stalpaert zijn gebeurd. Het Voorschotense kohier van de tiende penning uit 1553 vermeldt dat Rong Jansz en Joris Dirksz die woninghe van Rosenburg toebehorende Adriaan Stalpaert tot Haerlem pachten voor 300 pond; de donktienden leveren Adriaan in dat jaar 30 pond en 10 stuivers op. Na het overlijden van Adriaan in 1557 gaat Rosenburg over op zijn dochter Maria, gehuwd met Rutger van Ylem. De donktienden gaan over op Jacob Stalpaert die ze daarna op zijn broer Jan overdraagt.

Op een kaartje dat in 1568 is getekend ten behoeve van de overdracht van een nabijgelegen perceel staat een afbeelding van Rosenburg. Dit is het eerste concrete bewijs dat er dan weer een woning op het perceel staat. Op het kaartje wordt Rosenburg geschetst als een aantal matig verdedigbare en met elkaar verbonden gebouwen. De woning is gelegen aan de Voorwatering en omringd door bos. Als eigenaar wordt op het kaartje Arijn (Adriaan) Stalpaert vermeld. 

Detail uit een kaartje met daarop een afbeelding van Rosenburg, 1568

De opstand

Na de inname van Haarlem door de Spaanse troepen in 1573 begon het Leidse stadsbestuur zich voor te bereiden op een belegering. Leidse burgers kregen opdracht om in een ruime cirkel om de stad alle gebouwen te verwoesten die een vrij schootsveld konden belemmeren. De opbrengst van de afbraak mochten ze houden en was vrije buit. Veel van deze zogenaamde vrijbuiters hielden zich echter ook bezig met niet gesanctioneerde plundertochten op het platteland. De Leidse kroniekschrijver Orlers vermeldt dat op 29 september 1573

ons volck te Voorschoten had gebarrent.

In een ingemetselde steen met inscriptie stond dat Rosenburg door de bewoners van Leiden was vernield. Na het ontzet van Leiden was er op het platteland niet veel meer heel. In het kohier van de honderdste penning uit 1569 worden 135 huizen in Voorschoten vermeld; in het kohier van 1576 worden nog maar 48 huizen vermeld waarvan 12 verbrand. Ook Rosenburg was waarschijnlijk verwoest: in 1569 moest er nog een pacht van 360 pond worden betaald, in 1577 was de pacht nog slechts 35 pond.

Maria Stalpaert en haar echtgenoot Rutger van Ylem hadden twee kinderen: Maria van Ylem die gehuwd was met Alewijn van der Hooch en Adriaan van Ylem die gehuwd was met Margaretha van Diemen. Maria Stalpaert schenkt op 10 juli 1615 aan haar zoon Adriaan

Ongedateerde afbeelding van Rosenburg die wordt toegeschreven aan Abraham Rademaker (1676-1735). De tekening laat een samenraapsel van diverse met elkaar verbonden gebouwen met een vierkante toren in het midden zien. Dit komt goed overeen met de schets uit 1568.

het slot, huis en hofstede Rosenburg met boomgaarden, tuinen, lanen, bouwhuizen, stallingen, schuur en bargen met de visserij, vogelrij, zwanendrift mitsgaders het Rosenburger bos anders genaamd Stalpaerts hout.

Adriaan woonde kennelijk zelf op Rosenburg want het kohier van het hoofdgeld uit 1622 vermeldt als bewoners:

de heer van de Ketel (= Adriaan) ende sijn gesinde Margareta van Diemen Aerts met Maria, Cunegunt, Rutgaert, Vincent ende Arnolph van Ylem sijne kinderen, item Fijtgen Otten van Utrecht heurluider dienstmaecht.

Adriaan heeft zijn financiën kennelijk niet goed op orde. Hij moet op 26 april 1629 5.000 gulden lenen van Constantijn Magnus, weduwnaar van Adriaans inmiddels overleden nichtje Eva van der Hooch. Als onderpand diende de woning Rosenburg met de boerderij en 26 morgen land. Adriaan was niet in staat om deze lening terug te betalen want hij moest de boerderij van Rosenburg (nu Engelse school) met 26 morgen land aan Constantijn Magnus afstaan. Om de resterende percelen door een pachter te kunnen laten bewerken werd naast Rosenburg een nieuwe boerderij gebouwd (nu theehuis Jansland).

Adriaan is kort daarna overleden want op 21 juni 1634 koopt Pieter Jansz de Wit

het landhof Rosenburg met huizen, bargen met de appendentiën en dependentiën van dien, de zwanendrift, visserij en andere toebehoorten, en nog 46 mergen 195 roe 10 voet 6 duim land daarvan 15 mergen 265 roe 7 voet onder Wassenaar en 30 mergen 530 roe 3 voet 6 duim onder Voorschoten in diverse partijen aan elkander gelegen met huis, singels, grachten, boomgaarden en visserij daaraan behorende met de laan die van stalpertshout af uit de noordwest en zuidoost op raaiende is

voor een bedrag van 41.000 gulden. De donktienden waarmee Jan Stalpaert van der Wiele in 1559 was beleend waren al in 1594 op diens dochter Catharina Stalpaert overgegaan. Vier jaar later wordt haar zuster Maria Stalpaert met de donktienden beleend. Op 21 juni 1625 is zij kennelijk overleden want dan worden haar nog onmondige dochters Anna en Elisabeth met de donktienden beleend. De zusters verkopen Rosenburg en de donktienden enkele jaren later aan Pieter Jansz de Wit.

1634-1655: De Wit – De Haze

Pieter de Wit wordt in het Voorschotense kohier van de verponding uit 1632 aangeslagen voor 10 gulden (ter vergelijking: de aanslag voor kasteel Duivenvoorde was 18 gulden 15 stuivers, voor Ter Horst 15 gulden en voor Ter Lips 17 gulden 10 stuivers). Pieter overlijdt in 1643 waarna zijn weduwe Geertruid op 2 mei 1645 hertrouwt met Hendrik de Meyster, schepen van Leiden. Hendrik verkoopt op 12 augustus 1655 de hofstad Rosenburg aan Jacobus Maestertius, hoogleraar aan de Leidse Universiteit. De koopsom voor Rosenburg en het land in Voorschoten was 24.965 gulden en voor het land gelegen in Wassenaar 12.718 gulden. Jacob Maestertius wordt op 11 maart 1654 ook beleend met de donktienden waarvoor hij 5.412 gulden betaalde. Zijn totale investering was dus 43.095 gulden.

1655-1707: Maestertius – Van Hamme

Maesterius is kennelijk nogal tevreden over zijn status als eigenaar van Rosenburg want hij laat in juni 1657 biljetten aanplakken waarop de verpachting van de donktienden wordt aangekondigd als behorende bij de ridderhuyse Rosenburg. Dit schiet de ambachtsheer Arent VIII van Wassenaer van Duvenvoirde in het verkeerde keelgat zodat hij de biljetten door de ambachtsbode laat afscheuren. Gezien zijn kennelijke behoefte aan status was Maestertius vermoedelijk ook opdrachtgever van de hekpijlers met daarop stenen kasteeltorentjes die aan het begin van de laan naar Rosenburg stonden.

Tekening uit circa 1930 van de hekpijlers met daarop hardstenen kasteeltorentjes aan het begin van de Rosenburgerlaan. Bij de verbreding van de Veurseweg in 1938 zijn de hekpijlers verplaatst naar de oprijlaan van kasteel Duivenvoorde.

Jacob Maestertius heeft niet lang van Rosenburg kunnen genieten want zijn testament wordt op 25 april 1658 geopend door de Leidse notaris Hendrik Brasser. Rosenburg en de donktienden worden toegewezen aan zijn neefje Anthony Ellet Maestertius. Anthony Ellet overlijdt op 27 juli 1701 waarna zijn neef Guillaume van Hamme eigenaar wordt van Rosenburg. Guillaume zat kennelijk krap bij kas want op 26 december 1702 leent hij 1.500 gulden van Salomon Poijntz, baljuw van Voorschoten, met als onderpand de hofstad Rosenburg.

Enige maanden later, op 21 juni 1703, leent Guillaume nogmaals 5.500 gulden met Rosenburg en de donktienden als onderpand. Op 25 januari 1707 wordt de hofstad Rosenburg met de donktienden in opdracht van Guillaume van Hamme in het openbaar geveild door de Leidse notaris Boeckweijt. Er is slechts één bieder: de Voorschotense baljuw Salomon Poijntz die handelde in opdracht van Jan Gerrit van Wassenaer Duivenvoorde en diens oudere broer Arent IX.

De baljuw koopt Rosenburg ten behoeve van Jan Gerrit voor 9.400 gulden en de donktienden ten behoeve van Arent IX voor 1.200 gulden. De totale opbrengst van 10.600 gulden was slechts 25% van de 43.095 gulden die Jacobus Maesteritus in 1654 had betaald. De landmeter Hilberand van der Aa had in opdracht van Jan Gerrit in 1706 al een overzichtskaart van Rosenburg gemaakt.

Schets van Rosenburg in 1706 op de kaart van Hildebrand van der Aa. De steen met inscriptie is ook vermeld.

1707–1730: Van Wassenaer – Van Lier van Katwijk

Arent IX was getrouwd met Anna Margaretha Bentinck en had tal van belangrijke (en lucratieve) functies zoals hoogheemraad van Schieland, president van de rekenkamer en ambassadeur van het Engelse hof.

Jan Gerrit begon al op tienjarige leeftijd aan een loopbaan in de zeedienst. Hij nam deel aan verschillende zeeslagen en wordt in 1709 benoemd tot luitenant-admiraal. In 1707 trouwde hij Maria Jacoba van Lier, een dochter van Willem I van Lier en Geertruid van Wassenaer.

Jan Gerrit begon vrijwel direct na de aankoop van Rosenburg met de aanleg van nieuwe tuinen.

Portret van Jan Gerrit van Wassenaer toegeschreven aan Theodorus Netscher, gedateerd 1723. Collectie Duivenvoorde.

Na 1710 slaat het noodlot toe en krijgt Jan Gerrit te maken met het overlijden van vrijwel zijn gehele gezin. In 1711 en 1714 overlijden kort na hun geboorte zijn dochters Anna en Jacoba; in 1716 overlijdt op vierjarige leeftijd zijn zoon Willem en in 1718 overlijdt zijn echtgenote Maria Jacoba. Alleen zijn in 1710 geboren oudste zoon Jacob Jan is dan nog in leven.

Deze gebeurtenissen zullen Jan Gerrit waarschijnlijk behoorlijk hebben aangegrepen en waarschijnlijk is hierdoor ook de bouw van het nieuwe huis vertraagd. De eerste steenlegging vindt volgens de Latijnse tekst op een plaquette pas in 1722 plaats. In vertaling:

Na omtrent een eeuw heeft Jan Gerard, baron van Wassenaer, luitenant Admiraal van Holland, ten jare 1707 het kasteel Rosenburg opnieuw in zijn persoon aan het edele geslacht der Wassenaers gebracht. Voorts heeft hij de tuinen, lanen en vijvers kunstig aangelegd; het huis dat door bouwvalligheid dreigde ineen te storten heeft hij door een ander vervangen. De eerste steen daarvan is gelegd door Jacob Jan van Wassenaer, zijn zoon en erfgenaam, in het jaar 1722.

Uit de bouwperiode zijn diverse rekeningen en aantekeningen van aannemers en toeleveranciers bewaard gebleven. Op een bestek voor het leveren van diverse zandstenen versierselen wordt ingeschreven door meester steenhouwer Felix Du Sart voor 1.400 gulden. De schilder Adolph van Kruijselbergen stuurt nota’s voor in totaal 5.372 gulden, timmerman Nicolaas van Kruijselbergen factureert 4.735 gulden en de metselaar Jan Wapperom 3.419 gulden.

De wagenmaker factureert over de periode 1716-1723 538 gulden en de loodgieter en leidekker Arnold Kreveld stuurt een nota voor 291 gulden. Anna en David Coster uit Den Haag stuurden een rekening voor geleverde tafellakens, servetten doeken, damast en soortgelijks ter hoogte van 351 gulden en Jan Heemskerk voor geleverd laken en fluweel 317 gulden.

Schets door een onbekende tekenaar van de tuinaanleg op Rosenburg. De windvaan is een schip vanwege Jan Gerrit’s functie als admiraal.

De tuinman stuurt over de periode 1712-1723 nota’s van in totaal 2.079 gulden. De Engelse goudleermaker John Rowland stuurt in 1723 een nota van 43 pond Sterling.

Rosenburg in 1725

Jan Gerrit zou niet lang van het nieuwe Rosenburg genieten. Hij houdt van uitgebreide maaltijden waarna hij de maaltijd door het innemen van een braakmiddel weer opgeeft. Op 29 oktober 1723 wordt de beroemde medicus Boerhaave om half twee ’s nachts in zijn huis in Leiden gewekt door Jacob van Wassenaer die hem vertelde dat zijn broer in levensgevaar verkeert. Boerhaave reist direct per paard af naar Rosenburg en treft Jan Gerrit ineengedoken in bed aan, nauwelijks in staat iets anders uit te brengen dan gekreun. De huisonderwijzer Francken vertelt Boerhaave dat Jan Gerrit met vrienden overvloedig had getafeld en dat hij daarna een paar kommetjes braakmiddel had ingenomen. 

Plotseling had Jan Gerrit een gil geslaakt en steunend verteld dat er in zijn maagstreek iets was gescheurd, gebroken of ontzet. Boerhaave onderzoekt Jan Gerrit samen met de ook aanwezige Haagse arts Jacob de Bye maar zij konden geen oorzaak vinden. Boerhaave adviseert een flinke aderlating en verzachtende dranken en vertrekt weer naar Leiden. Kennelijk ziet Jan Gerrit zelf de situatie somber in want ’s morgens vroeg verschijnt notaris Wolff al op Rosenburg om zijn testament op te stellen. 

Zijn dertienjarige zoon Jacob Jan werd tot universele erfgenaam benoemd, zijn broers Jacob Emmery en Karel Lodewijk alsmede zijn zwagers Willem II en Arent Jacob van Lier worden als voogden aangesteld. Enkele uren daarna overlijdt Jan Gerrit. Boerhaave is daarna nog teruggekomen om sectie te verrichten en vindt een gescheurde slokdarm, waarschijnlijk een gevolg van de heftige samentrekkingen van de maag tijdens het braken. Jan Gerrit wordt op 3 november in de grafkelder van de Van Duivenvoordes op het kerkhof van Voorschoten bijgezet.

Notitie in het boek van de gaarder van het impost op het begraven waaruit blijkt dat Jan Gerrit in de grafkelder van de Van Duivenvoordes is bijgezet.

Jacob Jan

Zijn zoon Jacob Jan wordt door zijn peetouders Willem van Lier van Katwijk en Louise van Brakel in hun Hof van Katwijk in huis genomen. Jacob Jan zou zijn vader echter niet lang overleven. Op 17 juli 1728 overhandigt hij zijn door hemzelf opgestelde testament aan de Katwijkse notaris Carolus Boers. Vermoedelijk was hij toen al ernstig ziek want de chirurgijn Gerrit le Maire was als getuige aanwezig. Jacob Jan overlijdt op 30 augustus en wordt op 4 september 1728 in Katwijk begraven.

Omdat Jacob Jan geen nabestaanden had, verdelen zijn voogden de nalatenschap.
Rosenburg wordt in vieren gedeeld: een vierde deel aan Anna van Bentinck als weduwe van Arent IX van Wassenaer, een vierde deel aan Anna van Bentinck rechtstreeks, een vierde deel aan Willem van Lier en een vierde deel aan Louise van Brakel. Omdat Jacob Jan geen rechtstreekse nazaten had moest Rosenburg getaxeerd worden voor de successierechten. Rosenburg wordt door de Voorschotense schepenen getaxeerd op 16.000 gulden, waarvan 11.000 gulden voor het nieuwe gebouw. Het Stalpertshout en de andere percelen in Wassenaar wordt door de Wassenaarse schepenen getaxeerd op 758 gulden. In de staat behorend bij de boedelscheiding blijkt de totale waarde van de nalatenschap van Jacob Jan 174.325 gulden te bedragen, voornamelijk effecten en contant geld.

Willem van Lier en Anna van Bentinck proberen in 1728 Rosenburg bij openbare veiling te verkopen. De veilingaankondiging waarmee onder andere op 17 december 1728 in de Leidsche Courant wordt geadverteerd vermeldt dat

De Hoog Edele welgeboren Heeren meerderjaarige voogden over de minderjaarige erfgenamen van wijlen de Hoog Edele Heer Jacob-Jan van Wassenaer, nagelate zoon van wylen den Hoog Edele welgeboren Heer Jan-Gerrit baron van Wassenaer, Luitenant Admiraal van Holland &c. zijn van mening op Maandag den 20 December 1728, ’s namiddags ten 5 uren, in den Nieuwen Doelen binnen ’s Hage, in ’t openbaar aan de meestbiedende te doen veilen en verkopen, de vermaarde en van ouds bekende hofstad genaamt Rosenburgh, gelegen onder Voorschooten, tussen Leyden en den Haag, bestaande in een schoon modern nieuw gebouwd en wel-doortimmert Heeren Huys op schoone groote kelders, voorzien met verscheide groote vertrekken, schoone plafonds, en marmere schoorsteenen, met twee vleugels ten wederzijde van ’t Heeren Huys; een schoon salon, vyvers en cingels, met hooge bomen, als mede alle de bos- wei en hooylanden daaraan, groot in ’t geheel 32 morgen 150 Roeden; en nog elf morgen 450 Roeden Hout- of Boschland, genaamt het stalpertshout, gelegen onder Wassenaar, alwaar over de Horstlaan een uitweg is leggende; kunnende alles dagelijks bezichtigt en nader bevraagt worden ter secretarie van Voorschooten, of by den Notaris N. van der Smalingh binnen ’s Hage.

De veiling is kennelijk niet doorgegaan want in de notariële archieven is er niets over te vinden. Waarschijnlijk besloten de vier erfgenamen kort daarop tot afbraak, want Willem van Lier geeft op 22 februari 1729 opdracht voor het veilen van tuinornamenten. 

De tekenaar Cornelis Pronck bezoekt op 24 mei 1730 het kasteel Duivenvoorde en krijgt van de baron (Frederik Hendrik) te horen dat Rosenburg door de vrouwe van Liere van Katwijk (dus Louise van Brakel) tot de grond was afgebroken. Dit lijkt een wat tendentieuze uitspraak: voor de afbraak zullen alle erfgenamen toestemming moeten hebben gegeven.

Het kohier van de verponding uit 1731 vermeldt onder nr 167:

De hoffstadt Rosenburgh is tegenwoordigh afgebrooken en gedemolieert en alleen maar blijven staan de twee vleugels van ’t huijs namentlijk de keucken en ’t thuijnmanshuijs. Eijgen de hoog edele heer van Catwijck ende de douarière van Duvenvoirde.

Willem van Lier overlijdt op 13 november 1735. Zijn echtgenote Louise van Brakel wordt erfgenaam en heeft nu dus evenals Anna van Bentinck ook twee-vierde deel van Rosenburg in bezit. Anna van Bentinck koopt dit deel van haar op 31 december 1735 en wordt daarmee enig eigenaar van Rosenburg.

Wagenaar schrijft in 1746 in de Tegenwoordige Staat van Holland:

Het alleroudste slot Rosenburg, tot op eenen toren na, naderhand vervallen zijnde, is er op deszelfs grondslagen, in later tijd, ’t welk in onze eeuw gestaan heeft. Dit heeft men geheel geslegt, en in deszelfs plaats, voor ruim twintig jaren, een ongemeen pragtig Lusthuis is opgebouwd, nieuwe Hoven en heerlyke Plantaadjen aangelegd naar de allersierlykste hedendaagsche wyze. Maar nadat het Huis naauwelyks voltooid was, heeft men dit voortreflyk Gestigt ten gronde toe geslegt, al de steenen verkogt, de Lusthoven uitgeroeid en geheel vernietigd, zodanig dat er nu niets meer van te vinden is.

Misschien hebben de vele overlijdens in de familie Van Wassenaer – Van Duivenvoorde wel mede een rol gespeeld bij de beslissing om Rosenburg af te breken. In de periode 1703-1729 worden er in de grafkelder op het kerkhof van Voorschoten maar liefst 29 familieleden bijgezet (waarvan 19 kinderen dood geboren of overleden jonger dan 10 jaar). Behalve Jan Gerrit met zijn familie (behalve Jacob Jan) waren zijn oudere broer Willem en zijn oudste broer Arent IX hem voorgegaan. Zijn jongere broer Jacob Emmery overleed in 1724, zodat alleen de jongste broer Carel Lodewijk nog in leven was. De drie zoons van stamhouder Arent IX waren al in 1715, 1717 en 1722 overleden, zodat het geslacht in 1728 na het overlijden van Jacob Jan in mannelijke lijn was uitgestorven.

De oudste dochter van Arent IX, Anna Sophie, moet met haar volle neef Frederik Hendrik trouwen in een poging om kasteel Duivenvoorde binnen de familie te houden. Dit mislukte want Anna Sophie overlijdt in 1730 in het kraambed en haar dochtertje overleed een maand later. Jacoba Maria, een jongere zuster van Anna Sophie en gehuwd met Frederik Willem Torck van Rozendaal wordt hierdoor vrouwe van Duivenvoorde zodat kasteel Duivenvoorde overgaat op het geslacht Torck.

De boerderij na 1709

De boerderij van Rosenburg is nog tot in de twintigste eeuw als zodanig in gebruik gebleven. Tot 1824 bedraagt de jaarlijkse pacht 130 gulden; daarna 326 gulden. De kohieren van der personele omslag uit de periode 1814 tot 1824 geven als bewoonster van de woning Trijntje van der Hoeven; in de periode 1828-1836 wordt Nicolaas van der Kooij als bewoner vermeld. De pachtovereenkomst van Nicolaas van der Kooij uit 1836 is bewaard gebleven en beschrijft de boerderij als

een huis, stalling voor koeien en paarden alsmede een hooiberg en varkenshok, verdere getimmerten, mitsgaders een tuin of warmoesland, een grote boomgaard met exquise vruchtbomen beplant, groot tezamen ruim een bunder 43 roeden, 34 ellen en 70 palmen Nederlandse maat, zijnde 1 morgen 430 roeden oude Rijnlandse maat, alsmede nog twee partijen wel toegemaakt weiland, gelegen aan de Achterwatering, alles in de Heerlijkheid Voorschoten aan en op de hofstede Rosenburg, deze laatste twee partijen groot 3 bunder 26 roeden, 34 ellen 37 palmen en 89 duimen Nederlands, gelijk aan 3 morgen 5 hond oude Rijnlandse maat.

In de volkstelling van 1839 wordt onder huisnummer 163 vermeld de boerderij Rozenburg buiten het dorp aan het einde van de laan met als bewoners Gerrit van der Lee en Hermina van der Marel met drie kinderen en een knecht. Gerrit van der Lee blijft in de kohieren van de personele omslag vermeld tot 1874. In de volkstelling van 1879 wordt zijn zoon Gerrit van der Marel als bewoner vermeld van het huisnummer C43; hij blijft tot en met 1905 in de kohieren van de personele omslag vermeld. In het adresboek van 1912 en 1918 wordt IJsbrand van der Marel vermeld als wonende op de Delftse Straatweg C14. In de adresboeken van 1938 en 1953 wordt als bewoner Hendrik van Oosterom vermeldt.

In 1956 verkoopt de toenmalige eigenaar, baron W.A.A.J. Schimmelpenninck van der Oye de percelen land van Rosenburg aan de gemeente Voorschoten. Op de noordwestelijke helft zou de Algemene Begraafplaats Rosenburg worden aangelegd. De zuidoostelijke helft was voorzien om wandelpark te worden maar hierop is inmiddels een kinderboerderij (Rosenburgerlaan 9) en een gemeentewerf gerealiseerd. De voormalige boerderij is verbouwd tot theehuis (Rosenburgerlaan 7). De oorspronkelijk boerderij die in de eerste helft van de zeventiende eeuw werd verkocht aan Carolus Magnus is in 1989 met behoud van de hoofdvorm herbouwd en is nu onder de naam Rosendaal in gebruik bij de British School in the Netherlands (Rosenburgerlaan 2). Het perceel ten noorden van het theehuis is nu in gebruik als gemeentewerf, ook staan er twee gemeentewoningen (Rosenburgerlaan 1-3).

Schets van het boerderijtje in 1841 door Mw. M.A. Cornaz, gouvernante op kasteel Duivenvoorde.
Luchtfoto van Rosenburg uit 1938
De oudste vermelding van Rosenburg staat in register van grafelijke lenen uit 1285. Hierin wordt vermeld dat de heer Van Wassenaer de dimidietatem munitionis de Rosenberg oftewel de helft van het versterkte kasteel Rosenburg van de graaf in leen had.

Steunt u onze doelstelling? Geef u dan op als lid van onze vereniging. Hoe meer leden we hebben, des te krachtiger we onze stem kunnen laten horen en onze invloed kunnen uitoefenen bij de gemeente, de politiek en andere belanghebbenden.

De minimale bijdrage bedraagt slechts € 12,50 per kalenderjaar.

Let op
Het is mogelijk dat emails van Vrienden van Voorschoten in eerste instantie in uw spamfolder terecht komen. Houd daarom uw spamfolder goed in de gaten.

Word lid van Vrienden van Voorschoten