De karakteristieke boerderij aan de Oude Adegeesterlaan 1, al 70 jaar in het bezit van de familie Berghuis, heeft een lange geschiedenis. De boerderij staat op een bijzondere locatie. Ze was bij Voorschotenaren bekend onder de naam ’den Elst’ omdat zij aan de Elstlaan lag.
Vanwege de ligging op een oplopende rand van een zandrug wordt zelfs vermoed dat op die locatie een oude offerplaats van Germanen is geweest. Een oudere naam van deze woning, ‘Onder den Ackerboom’ zou terug te voeren zijn op eikenboom, een heilige boom voor Germanen.
Het staat vast dat de Spanjaarden in deze boerderij hun hoofdkwartier hadden tijdens het beleg van Leiden (1573-1574). De Spanjaarden hadden een tentenkamp opgeslagen op de plaats waar later het Burgemeester Berkhoutpark kwam.
Bij hun vertrek staken ze de boerderij in brand. In de oudst bewaarde akte van deze boerderij (3 maart 1585) wordt melding gemaakt van de verkoop van ‘de gerechte helft van een verbrande woninghe…’. Deze boerderij en die van boer Rodenburg waren ooit toeleveringsbedrijven voor de buitenplaats Adegeest.
De huidige bewoonster, Sijke Berghuis–Roorda, spreekt graag van ‘Het Berghuis’, de naam van haar man Wiert Berghuis. Zij kochten het huis in 1954, bijna 70 jaar geleden, als bouwval. Zonder zijn passie voor historische panden en materialen was deze unieke boerderij er niet meer geweest.
Dat was de reden om een bezoek te brengen aan de nog zeer kwieke mevrouw Berghuis om te achterhalen wat hen, als Groningers, dreef om dit project in Voorschoten te realiseren.
Van onbewoonbaar verklaarde woning naar monument
Sijke vertelt dat ze allebei uit het noorden van het land kwamen. Zij woonde in Hoogkerk, dat ten westen van Groningen ligt. Haar man Wiert kwam uit Bedum, ten noordoosten van Groningen. ‘We leerden elkaar kennen door zijn werk. Hij werkte als bouwhistoricus bij de Rijksdienst voor de Monumentenzorg in Den Haag en had Friesland als werkgebied. Zijn taak was het in kaart brengen van monumentale kerkgebouwen. Op een motor doorkruiste hij ’s zomers het noorden en in de winter werkte hij in Den Haag de tekeningen en beschrijvingen uit. Hij was een begenadigd tekenaar. In de zomerperiode was hij in de kost bij mijn tante, dat gebeurde vroeger vaak als de reisafstanden groot waren. Zij had een foto van mij staan en tante had al eens gezegd dat ik echt een type voor hem zou zijn. Ik was toen pas 17, maar de zomer erna raakte het toch aan en kregen we verkering.
In 1954 trouwden we en vanwege het werk van Wiert zochten we dus een huis in de buurt van Den Haag. Dat was heel lastig in een tijd van grote woningnood. We konden gelukkig een verdieping huren op de Leidseweg 41. Eigenlijk was het clandestien. Er werden destijds allerlei voorwaarden gesteld aan de toewijzing van woonruimte en daar voldeden we niet aan. Af en toe kwam agent Verseput langs met een uitzettingsbevel, die kreeg dan een kopje koffie en onze ‘overtreding’ liep dan weer met een sisser af.
Vanuit ons raam op de Leidseweg konden we het puntje van het huis ‘den Elst’ zien. Mijn man, herkende het als een 16e-eeuwse boerderij en was erg geïnteresseerd. Als bouwhistoricus wilde hij graag een huis met een geschiedenis.’
Den Elst was door de gemeente ‘onbewoonbaar’ verklaard, het zal dus niet veel fraais geweest zijn?
‘Nee, het plan van de gemeente was dat de boerderij zou worden afgebroken om een extra vleugel aan de ds. Fortgensschool te bouwen. ’s Avonds gingen we kijken en omdat het al donker was probeerden we met lucifers een beeld te krijgen van de bouwval. Wiert was verrukt van de klassieke bouwdetails en door een klein kelderraampje zagen we een overwelfde kelder. Dit was wat voor ons!
Wiert ging de volgende ochtend direct naar de gemeente. Burgemeester van der Hoeven (1945 -1959) had er wel oren naar maar er moest wel een oplossing komen voor de beoogde derde vleugel voor de ds. Fortgensschool. Wiert ontwierp een plan waarbij zowel de beoogde vleugel van de Fortgensschool kon worden gerealiseerd als het huis behouden kon blijven. Via zijn directeur regelde hij dat Monumentenzorg de boerderij als monument erkende.
In 1954 kochten we ’Den Elst’ voor ƒ 5000,-. We kregen zelfs een rijkssubsidie voor de restauratie. De grond eromheen was voor die tijd tamelijk duur, f 15 per m2. Gelukkig konden we geld lenen van de Boerenleenbank en van mijn vader.’
Toen begon het grote werk want jullie wilden de boerderij zelf in de oorspronkelijke bouwstijl terugbrengen. Hoe kregen jullie dat voor elkaar naast een baan en een gezin met kinderen?
‘Veel mensen vroegen zich ook af of we wel wisten waar we aan begonnen. Maar we waren jong en dan kan je heel wat aan. Mijn man was bovendien erg handig. ’s Avonds na zijn werk gingen we naar de boerderij om te slopen en stenen te bikken. We hadden inmiddels twee kinderen en daar pasten de bewoners van de Leidseweg op.
Een geluk was dat in diezelfde tijd de toren van de Dorpskerk werd gerestaureerd door de firma Woudenberg. Wiert kende de directeur en deze was zo aardig dat hij op tijden dat het bij de toren niet zo druk was, een paar mannen naar ons huis liet gaan om de zware klussen te doen.
Wiert hield ervan authentieke materialen te hergebruiken. Er moesten nieuwe vloeren in het huis. Het voorhuis en de kelder kregen de nog aanwezige plavuizen, de rest werd bijgekocht. Wiert had via een sloper uit de haven van Rotterdam een dukdalf gekocht die in de Tweede Wereldoorlog door een marineschip omver was gevaren. Die liet hij in brede planken zagen en werden in de woonkamer gelegd. Ook kocht hij oude deuren, want er zat nog maar één deur in het huis. De rest was meegenomen door liefhebbers of opgestookt door padvinders die het huis als laatsten gebruikten. Ook de Delftsblauwe tegeltjes komen uit oude huizen. Opkopers kwamen met hele kisten langs, voor een dubbeltje per stuk. Het was een goede tijd om te restaureren.
De woonkamer heeft een luik met een trapje dat naar de kelder leidt. De kelder heeft een tongewelf en heeft zomer en winter vrijwel dezelfde koele temperatuur. Toen Wiert 39 werd, vierden we zijn verjaardag met vrienden in de kelder, die verwarmd en verlicht werd met waxinelichtjes.
Wiert viert zijn 39ste verjaardag in de kelder van het Berghuis
Niettemin duurde de restauratie best lang, zo’n drie en een half jaar. Maar uiteindelijk was het zover: we verhuisden met onze twee kinderen Anje en Rieke op oudejaarsdag 1957. Onze huisraad werd vervoerd op een wagen achter een tractor van boer Rodenburg. In ons nieuwe huis werden Martine, Jan en Francine geboren.
De zolder van het huis was groot genoeg om er vijf kamers van te maken, elk kind had een eigen vertrek. Wij sliepen in de opkamer, in een opklapbed. Later, toen de kinderen de deur uit waren, werden de kamers weer door ons gebruikt als slaapkamer en werkkamer voor Wiert.
En Wiert ging door met ontwerpen en verfraaien. Voor het opbergen van tuingereedschap en onze fietsen hadden we een schuur nodig, het liefst opgetrokken in dezelfde handvormsteentjes als het huis. In die tijd was men van plan een groot winkelcentrum te bouwen in Leidschendam, Leidschenhage. Hiervoor werd weiland gebruikt en de boeren die daar woonden moesten het veld ruimen, waarbij een 16e-eeuwse boerderij tegen de vlakte ging. Dat kwam Wiert ter ore en hij kon de benodigde steentjes kopen. Deze werden op ons erf gestort en in de tuin gebracht door onze kinderen met vriendinnetjes die de stenen aan elkaar doorgaven. Naderhand moesten ook die stenen nog gebikt worden. Op de schuur plaatste Wiert later een dakkapel met een wijzerplaat. Er kwam ook een windwijzer op de schuur. Deze haan is afkomstig van de toren van de Hervormde Kerk in Hoogkerk, mijn geboortedorp. Op die kerk werd een nieuwe windwijzer geplaatst en het haantje werd afgedankt.
De kinderen hebben het hier geweldig gehad. Ons huis lag toen nog midden in de polder. De Nassaulaan was nog een zandpad, en op de plek waar nu het zorgcentrum staat, was een groot voetbalveld. Aan de achterkant lag de grond braak tot aan de sloot. Wiert plaatste een schommel, en we verbouwden er groenten.’
Sijke Berghuis-Roorda
Oude boerderijen waren niet erg comfortabel, gemeten naar de huidige maatstaven. Hoe hebben jullie dat ervaren?
‘Je was veel meer gewend. De winters waren ook strenger maar we hadden er geen last van. Bij strenge winters woonden we in de opkamer die boven de kelder ligt. Het plafond is daar lager en dus wordt het sneller warm. Reuze gezellig.
De opkamer
De kinderen kregen als het koud was een kruik mee naar bed. We hadden geen centrale verwarming, maar dat had niemand in die tijd. We hadden eerst een plattebuiskachel, en later een Friese Smit kachel, die op kolen werd gestookt. Dat gaf veel stof. Mijn man rookte ook, dus er moest flink worden schoongemaakt. We combineerden comfort met authenticiteit. Ik kookte wel al op gas, hebben een douche gemaakt en de zolderruimte was zo groot dat de kinderen elk een eigen vertrek hadden.’
Hoe ziet u de toekomst met het oog op verduurzamen?
‘Ik zou graag 100 willen worden, dat is over 9 jaar, maar ik heb geen zin meer in allerlei verbouwingen. Dat is voor de volgende bewoners. Het zou geweldig zijn geweest als Het Berghuis in de familie zou blijven. Maar de kinderen hebben hun eigen levens opgebouwd.
En als één van de kinderen het zou kopen, moeten de anderen worden uitgekocht. En dan nog verduurzamen.
Dat wordt wel erg duur. Ik wil niet over de toekomst van het huis nadenken, ik moet het loslaten. Ik woon hier nu al 67 jaar, waarvan 59 fantastische jaren met Wiert. En nog steeds geniet ik met de kinderen volop aan deze tafel, gemaakt van afgedankt hout van de kap van de Martinikerk in Groningen. Ik ben een zeer gelukkig en dankbaar mens.’
Door: Henny van der Klis
Oorspronkelijke titel: Het Berghuis, meer dan een historisch monument