Landschappen transformeren voortdurend omdat bewoners hun omgeving altijd willen aanpassen aan hun behoeften. Door hun ingrijpen ontstonden nieuwe landschappen die eerder niet bestonden. Wat is er nog te zien van al die aanpassingen? Kunnen we de landschappen van lang geleden nog ergens herkennen? Op meer plekken dan u wellicht had vermoed.
Het landschap van de eerste bewoners
Onze kust was bewoonbaar geworden toen langgerekte zandbanken steeds hoger oprezen uit de zee en vervolgens opstoven tot 4 meter hoge reeksen duintjes. Dit nieuwe strandwallenlandschap is de bodem waarop wij nog steeds lopen. We kunnen het terugzien in onze wegen en waterlopen: langgerekte lijnen evenwijdig aan de kust. Op de breedste strandwal, waar Voorschoten nu ligt, zagen nieuwkomers 5000 jaar terug een ongerepte wildernis met op de duintjes uitgestrekt bos vol wilde dieren. Hierin stonden vooral eikenbomen en enkele linden. Tussen de duintjes lagen grazige strandvlaktes met struwelen van wilgen en berken.
Waar nu de Vliet ligt, begon een totaal andere landschap: een uitgestrekt veenmoeras met kreken dat tientallen kilometers doorliep tot aan de hoge zandgronden bij Utrecht. Duizenden jaren blijft dit landschap onveranderd. Akkers overstuiven soms, boerderijen worden verplaatst als het huis versleten is of de grond uitgeput. Er worden greppelsystemen aangelegd om akkertjes te ontwateren.
De eerste bewoners bouwden hun boerderijen op open plekken op de oude duintjes van de strandwallen waarvoor ze het dichte bos kapten en afbrandden. Hun ‘huisstijl’ is vooral herkenbaar aan het aardewerk en heet de Vlaardingercultuur naar de eerste vindplaats.
De Romeinen komen en gaan
Een verandering in het landschap komt pas als de Romeinen arriveren. Ze bouwden forten en graven langs Voorschoten de Fossa Corbulonis, de gracht van Corbulo, een ongekend grote ingreep in het landschap. Het doel is de Rijn met de Maas te verbinden zodat schepen veilig binnendoor kunnen varen. Zoals de Romeinse historicus Tacitus schrijft: ‘de ongewisse tocht over de oceaan te vermijden’. De Romeinen waren van plan om te blijven. Ze legden langs Voorschoten een weg aan en hielpen de Cananefaten, de lokale stam, met het bouwen van Forum Hadriani, een marktstadje bij Voorburg. Door de groeiende bevolking werd het landschap intensiever in cultuur gebracht maar de grote moerassen aan de overkant van de Vliet bleven ongemoeid.
Toen de Romeinen vertrokken in 476 stortte de lokale economie in en ons kustgebied raakte vrijwel ontvolkt. De natuur veroverde het verloren terrein snel weer terug. Blijvertjes uit die periode zijn geïmporteerde soorten zoals onze fruitbomen, de tamme kastanje en de walnoot. En vogelsoorten zoals de kip en mogelijk de fazant.
En de Vliet, dat is toch de gracht van Corbulo? Dit blijkt niet uit de vele kilometers gracht die onlangs vlakbij de Knip zijn teruggevonden, want die liggen naast de Vliet.
Het landschap met de middeleeuwse kavelpatronen bij het Eiland van Ome Nick.
De tijd van ontginningen
Op de Voorschotense strandwal ontstond opnieuw een dicht bos. Zo rond 800 begon het herstel en komen de eerste vermeldingen van Voorschoten.
De werkelijk grote verandering werd veroorzaakt door de grote veenontginningen. Dat begon bij de strandvlaktes aan de kant van Wassenaar waar door een nieuw slotensysteem de ontwatering werd verbeterd. De kavelvormen waren hier nog vrij onregelmatig omdat ook allerlei oude structuren werden ingepast. Maar vanaf ongeveer 1200 was de overzijde van de Vliet aan de beurt. Voorschoten kreeg hier uitzicht over een totaal nieuw landschap als het grote veenkussen wordt omgezet in akkers. De boerderijen kwamen in lange linten langs veenstroompjes en gegraven vaarten. Wuivend graan bepaalde het beeld.
Het middeleeuwse kavelpatroon werd bepaald door het aantal sloten dat nodig is om het maaiveld bruikbaar te maken voor de landbouw. Van droog naar nat zien we eerst grote onregelmatige blokken op het hogere zand, dan lange smalle stroken op het lagere zand aan de overkant van de Veurseweg en zeer smalle stroken in het laagste natte veen. In het veen waren de sloten ook breder. De hoofdafvoer lag op hetzelfde peil als de Vliet. De weilanden eromheen waren zijn als het ware badkuipen en werden constant drooggemalen.
Maar door de ontwatering zakte het maaiveld snel zodat na ongeveer 100 jaar omgeschakeld moest worden naar grasland. Het veenweidelandschap zoals wij dat kennen is geboren. Omdat de bodem bleef zakken, waren steeds meer kunstgrepen nodig om het droog te houden. Eerst met de hand of een paard maar in 1425 is in onze regio de eerste vermelding van wat nu een oer-Hollands landschapselement is geworden: de windmolen. Op het hogere grondgebied van Voorschoten waren kleine types voldoende zoals de Knipmolen. Maar aan de overkant van Vliet zag men destijds steeds meer molendriegangen.
In deze tijd ontstond ook de fraaiste groene parel van Voorschoten: de markt met lindenbomen. Deze langgerekte vorm, ontstaan door lintbebouwing in de middeleeuwen, is terug te vinden in de Voorstraat.
Het laatste restant oerbos gekapt
Holland was in die tijd nauwelijks bebost en werd steeds kaler. Bijna nergens is bos behalve het Haagse bos en de Scheveningse Bosjes. Deze bossen hielden de landheren in stand om te jagen op groter wild. Ten zuiden van Voorschoten lag het ooit uitgestrekte Schakenbos. Het was toen al ten dode opgeschreven. De Baron van Wassenaar kreeg in 1569 een vergunning om het laatste restant te kappen. De toelichting op de vergunning vermeldt dat het bos aan het afsterven is door het afgraven en ontginnen van de omringende oude duintjes. Door de 80-jarige oorlog sneuvelden veel oude bomen om de verwoeste boerderijen te herstellen na de hevige strijd om Leiden in 1573 en 1574.
De Gouden Eeuw: het begin van ons huidige landschap
In de 17e eeuw bloeide de economie en groeide de bevolking. Opnieuw beïnvloedde dat het landschap. Hele reeksen oude duinen werden met de hand afgegraven en nieuwe slotensystemen werden aangelegd. Een deel van de nieuwe rijkdom werd geïnvesteerd in fraaie buitenplaatsen langs wegen en water. Hierdoor ontstond een nieuw ‘plezier’-landschap met nieuwe bossen. Eerst voorzichtig door het opkopen van boerderijen, waar een luxe herenkamer werd ingericht. Maar vooral vanaf ca. 1640, als de oorlog op zijn einde loopt, gaat het hard. De buitens komen op als paddenstoelen en er ontstaat in Voorschoten een reeks buitenplaatsen langs de transportaders.
Langs de Veurseweg op de grens met Leidschendam is bij ‘Noordveur’ te zien hoe beeldbepalend kleine landschapselementen zijn. Het oude hek is al een rustieke blikvanger maar de rij knotbomen zorgt voor een beeldbepalende diepe zichtlijn. Dit soort kavelgrensbeplanting is nu zeldzaam maar stond vroeger op veel meer plaatsen voor de productie van brandhout en licht constructiehout zoals bonenstaken. Het is de laatste 100 jaar grotendeels opgeruimd omdat de behoefte eraan afnam. De genadeklap kwam in de Tweede Wereldoorlog toen er groot tekort aan brandstof was. Het open landschap hier is dus vrij nieuw en veel minder authentiek dan wij nu denken.
Het machine landschap van de rokende schoorstenen
De tuinen van de buitenplaatsen volgen de modetrends maar dat heeft weinig invloed op het vertrouwde beeld. Pas met de industriële revolutie beginnen grote ingrepen. De stoommachine en toestroom van grondstoffen uit de hele wereld joegen de economie aan. Dat begon hier al vroeg in 1842 met de aanleg de spoorlijn Leiden – Den Haag, een van de eerste van Nederland. Lineaalrecht snijdt deze dwars door de oude kavelpatronen en mikt precies tussen kasteel Duivenvoorde en de Horsten door.
De nieuwe infrastructuur begon ook steeds meer te knagen aan het kleinschalige en lommerrijke landschap. Zo werd de Vliet rond 1885 fors verbreed voor de stoompakketboot en een stoomtrammetje reed vanaf 1883 over de Veurseweg. In vijftig jaar tijd verdwenen tientallen windmolens uit het landschapsbeeld en worden vervangen door enkele stoomgemalen met rokende schoorstenen zoals De Vereniging aan het Oude Veenpad uit 1877. Symbolisch voor dit nieuwe snellere tijdperk is het opdoeken van de trekschuit in 1886.
De bevolking groeit door betere gezondheidszorg en voeding. Dit vraagt om meer woningen die voortaan niet alleen in de stad worden gebouwd maar ook langs de tramlijnen omdat snel transport ook voor de minder gefortuneerden bereikbaar is. Zo groeit in Voorschoten de lintbebouwing langs de Leidseweg. De katholieken bouwen in deze tijd nieuwe imposante landmarks die van veraf zichtbaar zijn, zoals de Heilige Laurentiuskerk in 1853.
Het groene landschap verstedelijkt. Er verschenen meer tuinderijen ten koste van de weilanden. De vraag naar luxe producten zoals bloembollen zorgt voor meer industriële bebouwing op het platteland zoals de karakteristieke bollenschuur langs de Veurse weg uit ca. 1925. De landbouwmethoden worden telkens verbeterd en steeds intensiever. Zo worden de tuinderijen steeds zichtbaarder als het platte glas vervangen wordt door grote kassen. Machines nemen het handwerk over waardoor de boerenmeiden en knechten verdwijnen.
Molenlaan en Kerksloot in 1900. Op de achtergrond langs de Vliet molen de Oranjeboom.
De recreatie- en verkeerslandschappen van onze tijd
De straten bleven na de oorlog nog even het domein van voetgangers en fietsers. Nederland was herstellende en alle energie ging naar de wederopbouw en daarna naar het huisvesten van de naoorlogse geboortegolf. Ook Voorschoten groeide: van bijna 5500 inwoners in 1934, via ruim 9300 begin 1946 naar bijna 25.000 in 2014. Aan de Leidse kant was het effect op de omgeving het grootst toen de bebouwing hier aan elkaar vastgroeide tot een grootstedelijk gebied. Berbice, Allemansgeest en Ter Wadding bleven over als laatste groene enclaves. De bouwprojecten hebben behalve boerenland ook veel zand nodig. Door de zandwinning transformeerde het veenweidegebied aan de overkant van de Vliet tot een recreatielandschap.
Vanaf 1960 verovert de auto de straten Een verkeerslandschap domineert nu onze openbare ruimte met verbredingen, parkeerplaatsen, rotondes en verkeersregelinstallaties. Door deze schaalvergroting is er geen plaats meer voor de landelijke lommerrijke lanen en verdwijnt veel herkenbaarheid van de oude structuren Maar de laatste jaren groeit het besef dat we hierin zijn doorgeslagen. De Veurseweg kreeg een groene make-over en het massale bouwen ten koste van boerenland is voorbij. Aan drie zijden heeft Voorschoten nog altijd groene landschappen. Hier wordt de sfeer als vanouds bepaald door de veehouderij en door het recreatiegebied Vlietland. Ondanks een groeiend aantal hoge gebouwen en windmolens is er richting Wassenaar en het Groene Hart nog een vrije horizon. Om deze landschappen goed te beheren en aantrekkelijker te maken is het samenwerkingsverband Regiopark Duin, Horst en Weide opgericht. Sinds 2016 is het onderdeel van het Nationale Park Hollandse Duinen zodat we hier nog lang rond kunnen dwalen om te genieten van de echo’s van het verleden.
Door: Toine van Wieringen