De Zilverfabriek in Voorschoten stond in de negentiende en begin twintigste eeuw bekend als een sociale werkgever. De directeuren uit de Utrechtse familie Van Kempen, voortgekomen uit een oud geslacht van smeden, was goed voor hun personeel en had oog voor maatschappelijke zorg.

De Van Kempens waren paternalistisch en tegelijkertijd sociaal vooruitstrevend. Ze gingen er aartsvaderlijk van uit dat als je goed bent voor je werknemers, zij dan ook goed zijn voor hun directeur/ondernemer. De Van Kempens waren hun tijd ver en ver vooruit. De Zilverfabriek werd door hun bestuurd als een ‘sociale fabriek’. Oprichter van de fabriek in Voorschoten, J.M. van
Kempen, ooit begonnen als student theologie, was met zijn christelijke levensovertuiging een sociaal ingestelde man. Zijn drie zonen hadden dezelfde inborst. Er valt dan ook veel te melden over de sociale voorzieningen van de Zilverfabriek.

Van zilversmid tot zilverproducent
Johannes Mattheus van Kempen III (1814-1877) ontwikkelde zich van zilversmid naar goud- en zilverkashouder in een winkelpand aan de Choorstraat in Utrecht tot een moderne goud- en zilverfabrikant in Voorschoten. Hij introduceerde succesvol nieuwe technieken met de stoommachine als aandrijving in de productie van vooral zilveren sier- en gebruiksvoorwerpen. Zijn kleine familiebedrijf maakte hij groot tot de belangrijkste Nederlandse zilverproducent, met ook een aanzienlijk afzetgebied buiten Nederland, zoals Nederlands-Indië, Duitsland, Frankrijk en Zwitserland.

Een tijdgenoot 1 van Van Kempen zegt over hem in juni 1861 het volgende: ‘Van Kempen beschouwt zijn werklieden niet als bloote werktuigen, … hij gelooft aan de mogelijkheid van hen te beschaven door het licht des Christendoms over hen te laten schijnen’.

J.M. van Kempen (1814-1877)
Stichter der fabriek van gouden en zilveren werken
te Voorschoten

Prent van A. Tily uit Utrechts Archief,
Wikimedia, publieke domein

De fabriek zette Voorschoten op de kaart en zorgde voor meer reuring, bevolkingstoename, werkgelegenheid en economische groei. De fabriek lag strategisch dicht bij de hofstad Den Haag. De afzetmogelijkheden waren daardoor beter en het transport ging makkelijk over het spoor of per schip door de Vliet.

Hoe de zilverfabriek in Voorschoten kwam
Het winkelpand annex werkplaats in Utrecht werd te klein. De gemeente Utrecht gaf geen toestemming om uit te breiden. J.M. van Kempen verhuisde daarom naar Voorschoten. In 1858 bouwde hij op zijn gekochte landgoed Berbice in het rustige agrarisch Voorschoten zijn Koninklijke Nederlandse Fabriek van Gouden en Zilveren Werken J.M. van Kempen & Zonen. Bij de opening kreeg hij het predicaat Koninklijk om aan zijn bedrijfsnaam toe te voegen. Die naam is geen ijdele titel: in werkelijkheid bezochten leden van de Koninklijke familie herhaaldelijk de fabriek en de belangrijkste artistieke producten werden voor vorstelijke personen gemaakt.

De nieuwe fabriek in Voorschoten had moderne Engelse stoommachines. De vier grote hoge schoorsteenpijpen lieten dat duidelijk zien. Ze deden gek genoeg geen afbreuk aan de fraai gebouwde fabriek in eclectisch-classicistische stijl. Dat laat de voorplaat uit de catalogus ter gelegenheid van de wereldtentoonstelling in Parijs in 1867 nog steeds zo mooi zien.

Van Kempen verhuisde zijn Utrechts bedrijf naar Voorschoten. Dat deed hij met een groot deel van zijn 50 personeelsleden, waaronder fijnsmeden, kunstenaars en geschoolde arbeiders. Voor zijn personeel regelde hij  inwoning en allerlei woningen aan de Rijndijk en Leidseweg Noord.2 Zelf woonde J.M. van Kempen met zijn gezin naast de fabriek op de buitenplaats Berbice.

Voorplaat uit de catalogus ter gelegenheid van de
wereldtentoonstelling in Parijs, 1867, Inv.nr. 439.
Uit collectie RKD – Nederlands Instituut voor Kunstgeschiedenis

In de fabriek werden de nieuwste technische verbeteringen van tijd tot tijd ingevoerd, en het fabrieksgebouw vergroot. Van Kempen begreep dat de machines slechts hulpmiddelen waren en dat het bezit van goed ontwikkelde werklieden essentieel was. Daar de meeste (stoom) machines uit Engeland kwamen, werden Engelse instructeurs tijdelijk in de fabriek geplaatst om hun Nederlandse collega’s op te leiden.

Het personeel werd later ook gehuisvest in de ‘woonkazerne’ nabij de Kattenlaan, nu Bijdorpstraat. Verder in de arbeidershuisjes genaamd ‘De vergulde Armoe’ op de hoek Woelwijklaan/Veurseweg. En in 1895 in de huisjes tegenover Berbice in het Sint Nicolaaspark aan de Leidseweg en Hofweg. Voor het hoger personeel, de witte boorden, schetsend genoemd de pennenlikkers, kwamen nieuwe huizen aan de Leidseweg naast de Benvenutolaan. Dat huizenblok kreeg al heel snel de bijnaam ‘De Inktpot’. Verder wist Van Kempen huisjes te regelen voor zijn personeel bij de bouw van het Vernèdepark.

De Zilverfabriek was een goede werkgever. Werknemers bleven er veelal hun hele leven met plezier werken. Hele families hebben er van vader op zoon gewerkt. In 1899 waren er 70 werklieden die meer dan 25 jaar lang in de fabriek werkten om edelmetaal in mooie artistieke producten om te vormen.

Hendrik Blink3 wist het al in 1899 treffend te vertellen: ‘Op de fabriek te Voorschoten wordt niet alleen aan den materieelen vooruitgang der zaak gedacht, doch tevens draagt men er zorg voor de sociale en economische belangen van de werklieden. Het sociale vraagstuk werd hier reeds opgelost, zonder dat zich quaesties openbaarden en voordat het elders op den voorgrond trad. In den tijd, toen nog schier overal vraag en aanbod den marktprijs, ook van den arbeid, bepaalden, werd aan deze fabriek reeds op kalme wijze, niet medegesleept door utopieën, maar door praktische maatregelen zorg gedragen voor het geestelijk en economisch welzijn der werklieden.’

Prettig werken bij Van Kempen
Het werken in de Zilverfabriek was voor iedereen prettig. Dat kwam doordat het gebouw geen fabrieksachtige indruk maakte. Het lag in een mooi parkachtig landschap, met voor een groot grasveld en een lantaarn in het midden, parkbossen aan beide zijden en achter tuinen en graslanden. Het fabrieksgebouw had grote ramen. Er was ruimte, frisse lucht en licht. Op donkere dagen ging de gasverlichting aan en kon er doorgewerkt worden. De werkdagen waren daardoor weliswaar lang en inspannend, maar niet afmattend en gevaarlijker wanneer er in het donker of met gevaarlijke kaarsverlichting gewerkt zou worden. De arbeidsomstandigheden, in vergelijking met andere en vergelijkbare fabrieken uit die tijd, waren goed te noemen. Er heerste een geregelde arbeid dat wel inspant maar niet uitput. Als een werknemer ziek werd, was er vanaf 1859 een ziekenfonds. Weduwen kregen een uitkering uit het weduwefonds 1875 en oudgedienden een uitkering uit een in 1885 opgerichte pensioenfonds. Voor het personeel was er vanaf 1866 ook een inkoopvereniging voor levensmiddelen en in 1873 een spaar- en voorschotkas. Maar er was meer. Van Kempen financierde de Christelijke lagere school (1869) en de bewaarschool (1870), zodat de kinderen van zijn werknemers verzekerd waren van goed onderwijs.

In 1898 richtte Van Kempen voor het personeel de Harmonie Benvenuto op. Benvenuto telde bij de start 32 muzikanten en werd genoemd naar de Italiaanse edelsmid en toonkunstenaar Benvenuto Cellini. De muzikanten betaalde niets voor hun instrumenten en de harmonie beschikte over een eigen muziektent aan het eind van de Benvenutolaan. De harmonie Benvenuto kreeg landelijke bekendheid. De concerten waren culturele hoogtepunten. Hoog bezoek was geen uitzondering. Bij zijn toer in 1900 door Nederland bezocht de Zuid-Afrikaanse boerenleider en president van Transvaal Paul Kruger een muzikale uitvoering van Benvenuto in Voorschoten.

Jaarlijks kreeg het gehele personeel op kosten van de zaak een ‘dagje uit’. Dat was goed voor de sfeer en samenhorigheid. Het was niets anders dan een vorm van teambuilding.

Een ander sterk voorbeeld van goed werkgeverschap door Van Kempen was de oprichting van een ‘huiskamer’ voor zijn jonge werklieden. Bij de verhuizing van Utrecht naar Voorschoten waren veel vrijgezelle jonge arbeiders meegekomen. Om te voorkomen dat ze in de voor hun vreemde omgeving zouden ontsporen, huurde Van Kempen voor hun ruimte in het Baljuwhuis. Daar konden de jonge mannen relaxen, er lagen kranten, tijdschriften en boeken ‘ter lering en vermaak’ voor ze klaar en tegen kostprijs konden ze koffie, bier, pijpen en tabak kopen.

In het Baljuwhuis werden ook regelmatig lezingen gehouden over allerlei sociale, wetenschappelijke en godsdienstige onderwerpen. Ze waren weliswaar bedoeld voor de jongelieden en het overige fabriekspersoneel, maar eigenlijk mocht iedereen in Voorschoten de lezingen bijwonen. De leerlingen van de fabriek kregen in het Baljuwhuis gratis teken- en zangles en de mannen gingen er zingen en richtten een zangvereniging op. De komst van de Zilverfabriek zorgde voor een culturele opleving in het voorheen zo slaperige dorpje.

De Van Kempens behoorden tot de sociale ondernemers van Nederland
De zilverfabrieksdirecteuren J.M. van Kempen III en IV passen prima in het rijtje van sociale ondernemers in Nederland als Christiaan Pieter (Peter) van Eeghen (1816-1889) bankier en filantroop; Samuel Sarphati (1813-1866) arts, chemicus, broodfrabrikant en weldoener; Nicolaas Tetterode (1816-1894) van de NV Lettergieterij Amsterdam; Jacques van Marken (1845-1906) van de Nederlandsche Gist en Spiritusfabriek te Delft; Charles Stork (1822-1895) van de textiel en machinefabriek Oldenzaal, Sam van den Berg (1864-1941) van Unilever, Anton Philips (1874-1951) van NV Philips Gloeilampenfabriek in Eindhoven en Tomáš Bat’a (1876-1932) van de schoenenfabriek Bata in Best.

Leerlingstelsel/bedrijfsschool
De Zilverfabriek had een eigen bedrijfsschool of leerlingstelsel [4] waar de leerlingen of gezellen vanaf hun dertiende levensjaar in vijf jaar tijd voor een beroep binnen de fabriek werden opgeleid. Het bestond uit voorbereidende leerstof, zoals tekenen, boetseren en kunstgeschiedenis. Het tekenonderwijs stond daarbij op de eerste plaats. De directie in 1858 zegt het in eigen bewoordingen als volgt:

‘Dat onderwijs is voor alle branches (= vakken) noodig tot oefening van het oog, het gevoel en den smaak en dient tevens ter onderscheiding voor welke branche de leerling de meeste vatbaarheid bezit. Om voor het vak zelve te worden geoefend, wordt iedere leerling geplaatst onder toezicht van een werkman en helpt dien werkman bij zijn arbeid. De werklieden hebben een loon naar hun bekwaamheid; voor alle werkstukken die daarvoor vatbaar zijn, wordt evenwel ook een loon per stuk bepaald. De vaardige werkman, geholpen door zijn leerling, verkrijgt daardoor een overloon. Dat overloon wordt bepaald als volgt: In het eerste leerjaar ontvangt de leerling van de firma zijn loon, maar helpt zijn meester kosteloos. In de volgende leerjaren wordt de overwinst door meester en leerling verkregen, over beiden verdeeld, naar evenredigheid van ieders werkloon, berekend tegen het vastgestelde loon per uur. Dat is dus voor den werkman belangrijk hooger dan voor den leerling, en naar die verhouding geniet eerstgenoemde dan ook weer van den overwinst. Is de leerling zoo ver gevorderd, dat hij onder toezicht van zijn meester zelf geheele werkstukken kan gereed maken, dan geniet laatstgenoemde voor dit toezicht de helft van den overwinst van den leerling. Gevolgen van dit stelsel zijn: Goede opleiding der leerlingen, verhoogde werkkracht der werklieden en dien ten gevolge, belangrijke verbetering hunner levenspositie, zonder eenig bezwaar voor den prijs der artikelen.’

Werkplaats in de zilverfabriek van Begeer in Utrecht, Anthon Gerhard
Alexander van Rappard, 1868 – 1892. Uit de collectie Rijksstudio/
Rijksmuseum

Zaal van zilversmeden van J.M. van Kempen & Zonen, z.j.; inv.nr. 747 
Er is veel licht en lucht op de werkplek.

Uit collectie RKD – Nederlands Instituut voor Kunstgeschiedenis

De Zilverfabriek in Voorschoten was eigenlijk een paleis voor geschoolde arbeiders. Het fabrieksgebouw was een grote verbetering voor de arbeidsomstandigheden van het personeel. De grote ramen gaven meer licht en als ze open stonden voldoende frisse lucht. Op de foto hierboven is dat goed te zien. Op de foto op de vorige pagina zijn de arbeidsomstandigheden slechter. Het is er donker, bedompt en machines maken veel lawaai. Het is de oude werkplaats van de Zilverfabriek van Begeer in Utrecht. Pas in 1919 verhuisde Begeer met zijn fabriek naar Voorschoten en fuseerde met Van Kempen en Vos & Co uit Rotterdam.

In Het Vaderland van 18 maart 1899 komt de directie op voor de belangen van de werklieden. Dat doen ze in een adres (= verzoek) aan de Tweede Kamer. De tekst wordt hier in zijn geheel geplaatst in de taal van toen omdat het goed laat zien hoe sociaal de fabriek was voor zijn arbeiders maar ook dacht aan de arbeiders in heel Nederland die het niet zo goed hadden.

“De firma J.M. van Kempen & Zonen te Voorschoten heeft zich ook tot de Tweede Kamer gewend met een adres tegen de ongevallenwet.

Zij ondersteunt niet alleen krachtig de vele bedenkingen, die voorkomen in de reeds ingezonden adressen, maar maakt ook bezwaar tegen het beginsel, waarnaar in artikel 8 het dagloon berekend wordt.

‘Onze zaak – zeggen adressanten – bestaat bijna vierenzestig jaar en heeft dus gelegenheid gegeven door ervaring te leeren beoordelen, welke belangen van den werkman in de eerste plaats voorziening vereischen: ziekenverpleging, ouderdomsinvaliditeit, weduwe verzorging of ongevallen-invaliditeit; en dan is ons ten duidelijkste gebleken, dat de eerste drie nooden, zoowel ieder afzonderlijk als te samen genomen, den laatstgenoemden is geduchtheid zeer verre overtroffen en den welstand van geheel den arbeidersstand veel zwaarder bedreigen. Dit springt nog sterker in het oog wanneer men in aanmerking neemt dat de voorziening in de tijdelijke ongevallen-invaliditeit uit de ziekenkassen kan gevonden worden en – ook dan zelfs als de voorgestelde wet werd aangenomen
– gedeeltelijk moet gevonden worden, omdat de arbeider zelf in drie weken wachttijd niet kan voorzien, zonder bedenkelijke achteruitgang in zijn welstand. In onze zaak is slechts eenmaal, en dat zevenenveertig jaar geleden, onder ons personeel een ongeval voorgekomen, dat de werkman tot werken geheel onbekwaam maakte. Het werd veroorzaakt door eigen onvoorzichtigheid, tegen
herhaalde waarschuwing in. De man is toen geholpen, om op andere wijze in zijn onderhoud te voorzien, dewijl hij beide handen verloren had.

Daarentegen is in de veertig jaren, waarin onze fabriek in Voorschoten is gevestigd en waarin wij de grootste uitbreiding in machinerieën en personenaantal verkregen heeft, geen ongeval voorgekomen, dat den dood of voortdurende onbekwaamheid tot den arbeid ten gevolge had.

Verder kwam slechts eenmaal een ernstige verwonding voor, die meer dan drie weken invaliditeit ten gevolge had en die eveneens veroorzaakt was door onvoorzichtigheid, bij een arbeid, uit overdreven dienstijver, eigenwillig verricht, aan een in werking zijnde pletmachine, hetwelk uitdrukkelijk is verboden. Door oogenblikkelijk aangebrachte geneeskundige hulp is de wond volkomen genezen en de man is nog bij ons werkzaam.

De verplegingskosten, alsmede een uitkering van plus minna zeventig percent van zijn arbeidsloon, werden gedragen door ons ziekenfonds, waaruit de kosten van enkele malen voorkomende kleine ongevallen eveneens gedragen werden.

Hiertegenover kwamen zeer dikwijls gevallen van ziekte voor, waaronder zelfs van langen duur en waardoor de werkman, zonder de heilzame werking van ons ziekenfonds, geheel zou zijn ten onder gegaan. Vele malen zijn de uitkeringen uit ons weduwefonds een redmiddel voor overblijvende weduwen geweest en reeds dikwijls moest ons pensioenfonds voorzien in de behoefte van den oudendag.

De voorgestelde wet voorziet dus slechts in een en wel den minst dringenden der hiervoor genoemde sociale nooden en dit wordt van nog grooter beteekenis, waar de Regeering in paragraaf 7 der Memorie van Antwoord zelf erkent, dat in dezen, minst voorkomende der sociale nooden nog slechts zeer gedeeltelijk wordt voorzien.

Mocht de Regeering blijven volharden in het streven naar de voorgestelde gedeeltelijke voorziening en de Kamer meenen daartoe te moeten medewerken, dan sluit adressant zich met volkomen instemming aan bij het advies der Kamer van Koophandel te Hengelo, uitgedrukt in haar adres van 17 Februari jl, dat alsdan de in dat adres vermelde beginselen der Deensche wetgeving in deze materie tot uitgangspunt mogen worden gekozen.’ “

Als J.M. van Kempen III in 1877 overlijdt, neemt zijn jongste zoon en naamgenoot J.M. van Kempen IV (1855-1931) de dagelijkse leiding van de fabriek over.

De vakbond doet zijn intrede
Het sociale imago van de fabriek liep in de Eerste Wereldoorlog voor het eerst averij op. De import van edelmetalen stagneerde en de verkoop van de eindproducten liep terug. Het personeel had het nog relatief goed en Van Kempen zag zichzelf nog als een goede vader voor zijn personeel. Maar dat zou veranderen met de invoering van het Amerikaanse Taylor-systeem, [5] waarbij werd bijgehouden hoeveel tijd een werknemer bestede aan de productie van een product. Dat veroorzaakte een enorme onrust onder de werklieden. Ze werden bang terecht te komen in een harde kapitalistische onderneming. Met deze invoering haalde Van Kempen onbedoeld de vakbond in zijn bedrijf. Daar was hij intens teleurgesteld over. Niet hij, maar de vakbond werd voortaan de bewaker van de rechten en belangen van het personeel.

In 1919 fuseerde Van Kampen met de firma’s van C.J. Begeer uit Utrecht en juwelenfabrikant Jacob Vos & Co uit Rotterdam. Deze fusie leidde in 1925 tot het vertrek van Antonius Everdinus van Kempen die ging samenwerken met de concurrent Gerritsen onder de bedrijfsnaam Gerritsen & Van Kempen. Carel Begeer ging door onder de naam De Zilverfabriek Voorschoten. Er woede een hevige concurrentiestrijd tussen de twee zilverfabrieken die uiteindelijk zou uitmonden in een fusie. Dat gebeurde in 1960. De Van Kempens waren weer terug
in Voorschoten en de fabriek kreeg de naam De Koninklijke van Kempen en Begeer. In 1985 vertrok de Zilverfabriek uit het monumentale gebouw in Voorschoten.

De met de Van Kempens vergelijkbare ondernemers investeerden in het welzijn
van hun werknemers en daarmee ook in de gemeenschappen waar ze gevestigd waren. De eigen voorzieningen gaven een gevoel van saamhorigheid. Die betrokkenheid van de directies van bedrijven is onder druk van kwartaalcijfers en aandeelhoudersvergaderingen verloren gegaan.

Het dorp Voorschoten en zijn inwoners hebben veel te danken aan de familie Van Kempen. Uit waardering voor hun betekenis voor Voorschoten, kregen de Van Kempens in 1933 van de gemeenteraad een straat naar zich vernoemd. De Van Kempenstraat ligt tussen de Hyacinthstraat en de Narcisstraat in.

Een mondige Zilverfabrieker
De Zilverfabriek gaf ruimte aan arbeiders om zich maatschappelijk te ontplooien. De Zilverfabriek arbeider Johannes Braggaar (1876-1952) werkte zijn hele leven lang bij Van Kempen. Daar startte hij in 1888 als leerling-monteur, werd vervolgens arbeider op de draaierij om te eindigen als smid op de afdeling ‘schepwerk’ (= zilver schepwerk). Op zaterdag 20 augustus 1938 vierde hij er zijn 50-jarig jubileum.

In 1919 deed Johannes Braggaar mee aan de gemeenteraadsverkiezingen en stond op de kieslijst van de Sociaal-Democratische Arbeiders Partij (SDAP). Samen met nog een SDAP-er kwam hij in de gemeenteraad en werd 21 jaar lang het gezicht en boegbeeld van de sociaaldemocraten in Voorschoten. De inbreng van de SDAP-fractie was duidelijk herkenbaar socialistisch met als inzet het streven naar betere levensvoorwaarden voor de arbeidersklasse in Voorschoten. Braggaar had het zelf relatief goed bij de sociale Zilverfabriek. Hij woonde met zijn gezin in een van de fabriekshuizen aan de Sint Nicolaaslaan (Hofweg). Maar voor Johannes Braggaar was er buiten de fabriek nog genoeg werk te doen voor de Voorschotense arbeidersklasse. Voorafgaand aan zijn raadslidschap was hij actief als vakbondsman. Daar leerde hij zogezegd het vak van zijn latere raadswerk. Kennelijk leidde dat niet tot wrijving met zijn werkgever J.M. van Kempen, de directeur van de Zilverfabriek. Zij zaten beiden jarenlang tegelijkertijd in de gemeenteraad en er zijn geen gevallen overgeleverd [6] van onenigheid tussen baas en werknemer.

Dat Johannes Braggaar begaan was met de arbeidersklasse laat ook zijn andere bezigheden zien. Zo is hij voorzitter van het weduwefonds van het personeel van de vereniging voor ziekenhuisverpleging ‘Onderling Hulpbetoon’, voorzitter van de woningbouwvereniging ‘Onze woning’, lid van het crisiscomité (B-steun, is steun in natura, zoals schoenen, kleding en voedsel), bestuurslid van de Metaalbewerkersbond van de afdeling Leiden, aangesloten bij het N.V.V. Hiervan was hij gedurende de jaren 1928-1936 voorzitter. En tenslotte lid van de commissie Armenraad Leiden (afdeling onderhoudsplicht).

Johannes Braggaar,
foto familie Braggaar

Door Jan Spendel

Voetnoten:

  1. Arnhemse Courant, 26 juni 1861 ‘De economist, mei 1861’
  2. Jan H.M. Sloof, Voorschotense Verhalen IV, pag. 94
  3. Hendrik Blink, Voorschoten met de Koninklijke fabriek van gouden en zilveren werken en een kijkje in haar geschiedenis, uit tijdschrift Vragen van den dag, januari 1899
  4. Saher, E. van, De Tegenwoordige Toestand der Nederlandse Goud en Zilversmidskunst en het Vakonderwijs, op dit  Kunstambacht Betrekking Hebbende, 1897
  5. Jan H.M. Sloof, Voorschotense Verhalen IV, pag.95
  6. Ruud Braggaar, herinneringen aan zijn grootvader Johannes, 2022

Steunt u onze doelstelling? Geef u dan op als lid van onze vereniging. Hoe meer leden we hebben, des te krachtiger we onze stem kunnen laten horen en onze invloed kunnen uitoefenen bij de gemeente, de politiek en andere belanghebbenden.

De minimale bijdrage bedraagt slechts € 12,50 per kalenderjaar.

Let op
Het is mogelijk dat emails van Vrienden van Voorschoten in eerste instantie in uw spamfolder terecht komen. Houd daarom uw spamfolder goed in de gaten.

Word lid van Vrienden van Voorschoten