Meer dan tweehonderd jaar lang mochten rooms-katholieken hun godsdienst niet in het openbaar belijden en moesten ze hun toevlucht nemen tot schuilkerken. Ook in Voorschoten was er een schuilkerk: een schuurkerk.
Inleiding
Het is tegenwoordig moeilijk voorstelbaar dat katholieke kerkgangers ruim twee eeuwen lang noodgedwongen op een verscholen plaats – een schuur, boerderij, kelder, pakhuis of zolder – voor hun kerkdiensten waren aangewezen. Toch gebeurde dit tussen ca. 1640 en ca. 1850 in Voorschoten en enkele honderden plaatsen verspreid over de hele Republiek der Nederlanden. [1] In het toenmalige katholieke bisdom Haarlem – dat ongeveer het huidige Noord- en Zuid-Holland omvatte – waren er tientallen van zulke schuur- en schuilkerken. Ook in onze directe omgeving, zoals in Leiden (waar er in de 17e eeuw enkele waren), Veur (in ca. 1645), Leidschendam (in 1645), Wassenaar (in 1654), Oegstgeest (in 1687) en elders.
Men spreekt van schuurkerken als het om verscholen kerken op het platteland gaat, maar, meer algemeen ook over schuilkerken. Schuilkerken verwijzen meestal naar verscholen kerken in steden. Behalve katholieken kenden ook lutheranen, remonstranten en doopsgezinden zulke kerken, omdat de toenmalige overheid in 1651 had bepaald dat overal de Nederduits Gereformeerde Kerk het enig toegelaten kerkgenootschap was. Verreweg de meeste schuilkerken waren echter katholiek. In Voorschoten was er maar één: een katholieke.
Aanloop tot de schuurkerk
Dat katholieken de wijk moesten nemen naar zulke kerkruimtes had verschillende oorzaken die met de sterke calvinisering van grote delen van Nederland te maken hadden. Dat was weer een reactie op de Spaanse bezetting van ons land én op de ernstige misstanden in de Rooms-Katholieke kerk van toen. In dit artikel vermeld ik enkele gebeurtenissen in onze directe omgeving, die de enorme maatschappelijke spanningen van toen weergeven.
Een dramatische gebeurtenis was de Beeldenstorm die op veel plaatsen woedde en in 1566 ook Voorschoten trof. De Heilige Laurentiuskerk (de huidige Dorpskerk), waar zo goed als iedereen in Voorschoten sinds jaar en dag ter kerke ging, werd ontheiligd door woedende vernielers waarbij onder meer de beelden van de H. Maria en de H. Laurentius werden vernietigd. De daders werden door het Spaanse bestuur kort daarna weliswaar gestraft, maar enige jaren later kondigde zich het Beleg van Leiden (1573-1574) aan: oorlog in en om Leiden. De aanloop daartoe moet voor vele boeren – de grote meerderheid van de Voorschotense bevolking – rampzalig zijn geweest. Het land rond het dorp werd immers door Leidenaren onder water gezet om de opmars van de Spaanse troepen te verhinderen. Het duurde nog jaren na het Leids Ontzet (1574) voordat het door het brakke water onvruchtbare land weer gebruikt kon worden. Diverse boerderijen en huizen in Voorschoten hadden het moeten ontgelden voor en tijdens het Beleg. Grote delen van de dorpsbevolking zullen zijn vertrokken uit de ca. 100 woningen die Voorschoten toen telde, of waren verarmd.
Het calvinisme kondigde zich al in 1556 in Voorschoten aan met in de open ruimte gehouden hagepreken bij Huis Ter Wadding. De pastoor moest in 1574 het dorp zelfs ontvluchten. Ook de pastorie en de kerk waren onbruikbaar door vernieling door het Beleg. In 1581 werd Jacobus Baselis de eerste protestantse predikant in Voorschoten. [2] Een deel van het schip van de oude Laurentiuskerk werd in 1581 door de protestanten hersteld zodat zij hun diensten daar konden houden.
De Rooms-Katholieke kerk gaf zich niet gewonnen ondanks grote tegenwerking en onzekerheid. De kerkelijk organisatiestructuur in de Republiek werd sterk gewijzigd en kwam in 1622 onder rechtstreeks beheer van een vertegenwoordiger van het Vaticaan: een apostolisch vicaris. Nederland werd weer missiegebied voor de katholieke kerk. Priesters werden in het buitenland opgeleid. Na de Vrede van Münster (1648) was het aantal reguliere priesters in de Republiek, met zo’n 1,5 miljoen inwoners, zelfs sterk toegenomen. Een schatting spreekt van 140 regulieren en 300 seculieren [3] in 1656. Gemiddeld zo’n veertig procent van de bevolking was katholiek gebleven of deels zelfs teruggekeerd tot de Rooms-Katholieke kerk. [4]
De jezuïetenorde was in die tijd voor de katholieken in Voorschoten van belang. Tussen 1611 en 1630 bezochten enkele jezuïeten als ambulante missionarissen vanuit Delft (en mogelijk ook Den Haag) Voorschotenaren: Lodewijk Makeblijde (1564-1630), Theodorus Tack (1571-1629), Petrus Maillart (1585-1640) en Nicolaas Robijn kwamen er. Hun bezoeken waren kort, vooral ’s nachts, clandestien en gingen met groot gevaar voor eigen persoon en enorme inzet gepaard. [5] Ze dienden sacramenten toe en gaven geloofsonderricht vooral aan boerengezinnen in hun boerderijen.
Maar zij richtten zich ook op katholiek gebleven bestuurders. De jezuïet Nicolaas Robijn bijvoorbeeld werd herhaaldelijk gesignaleerd op huize Duivenvoorde op bezoek bij de vrouw van Arent van Duivenvoorde (1528-1599), de bekende watergeus! De geërgerde Voorschotense dominee durfde daartegen niet doortastend op te treden.
En Hendrina van Duyvenvoorde van Wassenaar (1595-1658) – de dochter van niemand minder dan admiraal Johan van Duivenvoorde – bood de invloedrijke apostolisch vicaris Philippus Rovenius ruim 23 jaar (!) clandestien gastvrij onderdak in haar woning in Utrecht. Dat deed zij ook voor andere priesters. Rovenius werd in 1651 in haar woning heimelijk begraven. [6]
Vermoedelijk wilden de jezuïeten een eigen, vaste statie (wat later doorgaans een parochie werd genoemd) in Voorschoten oprichten. Er woonde bijv. al een jezuïet in het nabije Veur. [7] Maar tot een eigen statie is het niet gekomen: de hogere kerkelijke overheid koos ervoor de statie te bemensen met een seculiere priester. Tussen regulieren en seculieren onderling en binnen de kerkelijke hiërarchie bestond duidelijk concurrentie.
Kort na de eerste jezuïeten werd Theodorus van Santen, een seculiere priester, van 1634-1636 belast met de zielzorg in Voorschoten. Hij ging er op huisbezoek maar bleef in Leiden wonen. In 1636, op bezoek in Voorschoten, werd hij ziek, naar Leiden gebracht en overleed daar. Hij was – geprezen om zijn inzet onder pestlijders – slachtoffer geworden van een pestepidemie die Leiden in 1635 bijna 15.000 (!) inwoners het leven kostte.
Kerkelijke assistentie voor Voorschotenaren kwam na de dood van Van Santen van de in katholieke kring gevierde pastoor Maerten van der Velde(n) (1603-1639) en zijn opvolger Christiaan Vermeulen, beiden met standplaats Stompwijk. Vermeulen leidde vele protestanten in Stompwijk weer terug naar de katholieke kerk, temeer daar hij zijn erediensten niet in het Kerklatijn maar in het Nederlands hield. [8] Beide pastoors werden zeer hardhandig aangepakt en vervolgd door machthebbers in omliggende plaatsen [9], overigens niet, voor zover mij bekend, in Voorschoten.
Met de Vrede van Münster in (1648) – het einde van de Tachtigjarige Oorlog (1568 -1648) werd de Nederduits Gereformeerde Kerk de staatskerk van de Republiek. Alle bezittingen van de Rooms-Katholieke Kerk kwamen toen in bezit van de overheid. De katholieken waren ontheemd. Ze mochten weliswaar eigen kerkdiensten houden, maar alleen in gebouwen die van buiten niet als kerk herkenbaar waren. Toch werden kerkdiensten in de eerste schuilkerken in onze omgeving soms hardhandig verstoord.
Ook in Voorschoten werden tijdens en na de Tachtigjarige Oorlog pastoors slechts toegelaten na officiële toestemming door de baljuw-schout en de Heer van Voorschoten [10]; daarvoor moest worden betaald aan de baljuw en de procureur in Den Haag. Bovendien moest de baljuw jaarlijks nog eens f. 200 aan ’recognitiegelden’ ontvangen voor uitoefening van godsdienstoefeningen van de pastoor [11], op kosten van de statie.
Met de Bataafse Republiek (1795-1806) en daarna kregen de rooms-katholieken officieel vrijheid van godsdienst, maar de uitwerking en uitvoering daarvan voltrokken zich langzaam.
Eerste meldingen van een mogelijke schuil-/schuurkerk
Vanaf 1645 kregen de katholieken in Voorschoten hun eerste vaste pastoor sinds 1574: Cornelis van Schaick, ook een seculiere priester. Hij woonde in een huis aan de zuidoostzijde van de huidige Leidseweg. Hij had er een schuilkerkje. Mogelijk was dit de uiteindelijke schuurkerk. Huis en schuilkerkje lagen tussen de luxueuze buitenplaatsen Hofvliet en Stadwijk . Eigenaar-bewoner van de boerderij die daar stond was sinds 1657 Pieter Huygen van Noort, een katholiek. Hij was herbergier van het Wapen van Voorschoten. Sinds 1695 was hij eigenaar van een ruimte die als vergaderplaats diende voor katholieken: was dit de schuurkerk?
De buitenplaats Hofvliet was bezit van de schatrijke, katholiek gebleven Cornelis de Nobelaer (1605-1698). Cornelis was de jezuïeten welgezind. Twee broers van hem waren jezuïet. In de nabijheid van zijn ouderlijk huis in Etten stond een heel ruime kerkschuur. Op Hofvliet bevond zich een kapel. Ik vermoed, dat Cornelis, als directe buurman van Pieter Huygen van Noort, ergens de hand heeft gehad in de oprichting van een schuurkerk in Voorschoten.
Duidelijke aanwijzingen voor het bestaan van de schuurkerk
Pas in 1680 is expliciet sprake van een schuurkerk met pastorie in Voorschoten op de eerder genoemde plaats. [12] Dit blijkt uit de melding over een verbouwing in dat jaar van een schuurkerk toen ook de pastorie en de nabijgelegen boomgaard werden vergroot. De schuurkerk bestond dus waarschijnlijk enkele decennia daarvóór.
De schuurkerk komt daarna enkele malen aan de orde in verband met verbouwingen en verbeteringen. Deze vonden plaats tussen 1774-1805, tussen 1780-1792, tussen 1815-1818, in 1831, in 1845 en voor het laatst in 1862.
Bouwtekeningen of heldere beschrijvingen van toen werden, ondanks naarstig en lang zoeken in archieven, helaas niet gevonden.
De ligging en omtrekken van de schuurkerk worden op een kaart van 1832 voor het eerst zichtbaar.

Links: detail van de ‘Kadastrale Atlas Zuid-Holland 1832, Deel 8, Voorschoten’ waarop de ligging van de schuurkerk (‘Roomsche kerk’) en directe omgeving. Rechts: digitale versie (zie www.hisgis.nl.) van de kaart links. Ten noorden van de schuurkerk ligt een boerderij met schuur. Het grijs gestippelde deel is het ‘kerkhof’ met direct aangrenzend, in het lichtgroen, een ‘lustplaats’ van de parochie. De inpandige pastorie bevond zich direct naast een, in donkergroen aangeven, belendend klein ‘bosch’ en een in het geel aangegeven ‘tuin’. In die tuin lag een ‘schuur’ (links rood vakje) en een ‘tuinhuis’ (rechtsonder rood vakje).
Archeologische boringen in 2006 brachten enkele uitbraaksleuven aan het licht waarmee de omtrek van het gebouw duidelijk werd. Deze komt overeen met die op de kadastrale kaarten van 1832 en 1869.
De schuurkerk zal aanvankelijk een omvang van ongeveer 117 m2 hebben gehad. [13] Dit was dus heel klein, temeer daar dit ook de inpandige sacristie, pastorie en keuken omvatte.
De bestekken met voorwaarden uit 1830 en 1845, opgesteld door het kerkbestuur voor interne en externe verbouwingen, geven, in combinatie met wat eerdere gegevens, duidelijkere informatie over de schuurkerk. De architect van de verbouwing van 1845 was Theo Molkenboer – enige tijd de belangrijkste kerkenarchitect van Nederland. Hiermee ontstaat de volgende indruk van de buitenkant en het interieur van het gebouw zoals dat er op het laatst zal hebben uitgezien.
Leek de kerk in 1808 aan de buitenzijde net op een ’beestenstal’ met een rieten dak, zo meldde de toenmalige pastoor, de dakbedekking in 1845 bestond al uit blauwe pannen.
De toegangsdeur tot de kerk was ca. 2 m wijd en 1,1 m hoog waarboven een lichtkozijn van zo’n 1,80 x 1,09 m. Aan een buitenmuur, vermoedelijk bij de kerkdeur, bevond zich een lantaarn. De muren en de nok waren in 1831 met ca. 2 m verhoogd. In de muren zat een aantal ijzeren muurankers met een lengte van 1,3 m.
In 1830 was een kleine toren van 18 m hoog en 2 m2 breed aangebouwd aan de zuidzijde van de schuurkerk. Er werd een klok van 300 kg in opgehangen. Het torendak was bedekt met ’rijnsche leyen’. In iedere zijkant van de toren was een klankgat aangebracht. In 1862 werd er een uurwerk op aangebracht in de al in 1831 geconstrueerde klokkenstoel. Op de toren stond een ijzeren kruis met een hoogte van ca. 1 m op een bol. Daarop stond een haan als windwijzer van verguld koper.
In 1808 waren er nog slechts aan één kant ramen. Maar in 1845 werden er diverse andere ramen aangebracht, waaronder één cirkelvormig was met 4 ruiten aan een zijkant van de kerk. Voor de ramen werd ’fransch wit’ glas gebruikt.

Tekening in potlood waarop naar alle waarschijnlijkheid de schuurkerk met enkele naastgelegen gebouwen zijn afgebeeld. Het is vermoedelijk getekend vanaf de noordzijde – gezien de ligging van de schuren en de hooimijt. De tekenaar is Jan Elias Kikkert (1843-1925). Aannemende dat een uurwerk in de toren, dat in 1862 werd aangebracht, op de tekening zichtbaar is, geeft de tekening de situatie weer tussen 1862 en 1871 – het jaar waarin de schuurkerk werd afgebroken. De tekening bevindt zich op het Regionaal Archief Leiden.
Interieur van de schuurkerk
In 1848 werd over de schuurkerk, nogal cryptisch, gezegd, dat deze ’goed ruim’ was. [14] Omstreeks 1809 had de pastoor nog geklaagd dat de kerk te klein was geworden voor de 695 Voorschotense katholieken. De kerk werd in 1831 vergroot, evenals in 1845 toen 50 extra ’mannenplaatsen’ beschikbaar kwamen door het portaal bij de gebedsruimte te
trekken – dus aan de rechterkant, want mannen zaten vroeger rechts in de kerk. Onder het zangkoor werden 4 nieuwe banken gezet in een toegevoegde ruimte, en 2 eerder verlengde banken aan de zijmuren. De communiebank was verplaatst om meer ruimte te maken voor kerkgangers.
De vloer van de kerk bestond -althans deels- vermoedelijk uit houten planken, de muren waren wit gestuct. Tegen de zijmuren bevonden zich ergens twee pilasters en ronde houten kolommen. Tussen de kolommen was een draagbalk met daaronder grenen houten bogen. Ergens waren ook een halfrond en een rond raam, waarschijnlijk bij de toren.
Op de zuidwestelijke en noordoostelijke muren was een lambrisering. Als je naar boven keek, zag je minstens twee hanenbalken, dat zijn horizontale verbindingen onder de nok. Het dak was binnen belat met wit gestucte latten.
Aan de kant van de toren bevond zich het zangkoor en een biechtkamer bij de trap naar het zangkoor. Bij de trap beneden waren twee wijwaterbakjes. Boven de biechtkamer was een zoldertje waarop de blaasbalgen van een orgel waren geplaatst. Dit orgel was tussen 1780-1792 geschonken door de pastoor. Het was gemaakt door de bekende orgelmaker J. Mitterreither. Onderdelen daarvan – orgelpijpen – werden later opgenomen in het huidige, grotere orgel in de tegenwoordige H. Laurentiuskerk.
Voorts stond er natuurlijk een altaar. Waarschijnlijk was dit nog het ’nieuwe’ altaar dat de pastoor al in 1684 aan de kerk had geschonken. Blijkbaar stonden er ook beelden – welke weten we niet; bij de afbraak van de kerk werden ze, met sieraden, verkocht. Tussen 1774 en 1805 werd het interieur met nieuwe sieraden verrijkt.

Eén van twee identieke marmeren wijwatervaatjes die waarschijnlijk uit de schuurkerk afkomstig is. Het daarop afgebeelde embleem vertoont veel gelijkenis met het embleem van de orde der Jezuïeten. “I H S” zijn de eerste drie letters van Jezus in Griekse hoofdletters.
De vaatjes bevinden zich tegenwoordig in de H. Laurentiuskerk bij de hoofdingang. Het zijn dan, met delen van het bovengenoemde orgel, de enige nu nog overgebleven vaste voorwerpen uit de schuurkerk.
Gezien de herkomst en opleiding van enkele pastoors (in Leuven en Rome) en de invloed van het Vaticaan op de kerkelijke organisatie in de 17e en 18e eeuw in ons land is het denkbaar dat diverse voorwerpen in de schuurkerk – kelken, cibories, schilderijen, beelden, kerkelijke gewaden – enige weelderige barok- en rococo-stijlkenmerken droegen. [15]
De successieve verbouwingen van de schuurkerk en inrichting daarvan werden in de loop der vele jaren bekostigd met particuliere giften, legaten, collectes en leningen. De verbouwingen in 1830 werden voor een beperkt deel (f. 1.200,- van f. 6.000,-) gesubsidieerd met rijkssubsidie, maar de bouwkosten van de toren waren uitdrukkelijk door de overheid uitgesloten van die subsidie!
Op 16 mei 1871 werd de opstand van de kerk met de toren en pastorie openbaar geveild in het Wapen van Voorschoten – het huidige Grand Café dat vroeger vaker als veilinghuis diende. De hoogstbiedende koper was de aannemer Jacob de Boer uit Oostzaan. Ook de fundamenten van de kerk werden door de koper verwijderd. [16]
Zo kwam er een einde aan een schuurkerk waarin 12 pastoors en ongeveer evenveel kapelaans verspreid over ruim 200 jaar voorgingen.

Aankondiging van de openbare verkoop in de Opregte Haarlemsche
Courant van 3 mei 1871.
Een deel van de contouren van de schuurkerk werd in 2015 gemarkeerd in het plaveisel vóór het in 2015 gereedgekomen nieuwe Bondsgebouw. Deze contouren vormen de enige zichtbare herinnering aan de locatie van het gedenkwaardige gebouw.
Nog een paar jaar vóór de afbraak van de schuurkerk werd op 20 maart 1866 de eerste steen van de nieuwe, veel grotere kerk gelegd. Die werd op 17 augustus 1868 plechtig ingewijd door de bisschop van Haarlem. De nieuwe – huidige – pastorie werd kort daarna, op 29 maart 1870, aanbesteed.
De nieuwe kerk werd toegewijd aan de Heilige Laurentius – de patroonheilige van de armen. De schuurkerk kreeg echter nooit een kerkelijk patroniem: misschien geeft dat aan dat het gebouw van het begin af aan steeds als tijdelijk onderkomen bedoeld was in de vaste hoop op betere tijden. Die hoop werd dus vervuld.
Door Huibert van Eyk
Voetnoten:
- Prof. Dr. L.J. Rogier, Eenheid en scheiding – geschiedenis der
Nederlanden 1477 – 1813, 1976, blz. 105. - J.L. van der Gouw, De preekstoel van Voorschoten, in tijdschrift
‘Historische Vereniging voor Zuid-Holland’, april 1964, blz. 37. - Regulieren’ zijn priesters die tot een kloosterorde behoren en een
eigen overste hebben. ‘Seculieren’ zijn priesters die vallen onder
het gezag van een bisschop. - Evelyne Verheggen, Volksdevotie rond Franciscus vanaf de Gouden
Eeuw, in: ‘Franciscus van Assisi’, 2016, Zwolle, blz. 148-179. - Voor een nadere beschrijving van zulke hachelijke bezoeken: zie
www.heiligen.net. - ‘Phillipus Rovenius’, in Wikipedia.
- Inventaris van de archieven van de RK Statie en Parochie van de
HH Petrus en Paulus te Leidschendam 1673-1985; uitgave 1998,
blz. 7. - Inventaris van de Nederlands Hervormde Gemeente van
Leidschendam en Wilsveen 1584-1962, blz. 12. - Jos Teunissen, Niets wordt geschuwd om elkaar zwart te maken,
in ‘Erf Goed Nieuws’, Vereniging Erfgoed Leidschendam, 2016,
blz. 10. - Dr. J.L. van der Gouw, Het ambacht Voorschoten, in ‘Voorschoten
– historische studiën’, Den Haag, 1971, blz. 39. - A.N. Duynisveld pr., De R.K. parochie te Voorschoten, in
‘Voorschoten – historische studiën’, Den Haag, 1971, blz. 55. - A. Arts, Uit de geschiedenis van de Laurentiusparochie, Katwijk
1993, blz. 11. - Arts, Op cit., blz. 9.
- Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden, bijeengebracht
door A.J. van der Aa, 1848. - Kees Brakkee o.p., Bonte Papen: vajers, klopjes en schuilkerken, in
‘Presenteerblad – tijdschrift van de geloofsgemeenschap van de
Dominicanenkerk Zwolle’, mei 2015. - Notariële akte van notaris Tromer van 16 mei 1871, in het
notarissenarchief op het Regionaal Archief te Leiden.