Wie herinnert zich nog zo ‘n oude schoolplaat van een boerderij? Je zag ze wel in de gang van een schoolgebouw of in een lesboekje. Het geromantiseerde tafereel van het boerenleven toonde meestal een zomerse weide vol dieren, een boer op het land met een paard en werktuig, een koeien-melkende boerin en een erf vol melkbussen, kippen en een waakse hond. De Lindehoeve van de familie Nell voldeed volledig aan dat zo typerende beeld van een boerderijplaat. Tot deze klassieke boerderij behoorde een rietgedekt woonhuis, diverse stallen, een wagenschuur, een hooiberg, een karnhuis, mestsilo’s, een boomgaard en uitgestrekte groene weiden tot ver in de Rietpolder aan de overzijde van de Vliet. De familie Nell had er koeien, varkens, schapen, kippen en een werkpaard. In dit artikel kijken we of we wat meer te weten kunnen komen over het leven van de familie Nell op hun ooit zo prestigieuze boerderij.

Over eigenaren en pachters

Het woongedeelte van de Lindehoeve, gelegen aan het tegenwoordige Lindepad 1, dateert volgens een gevelsteen uit 1796. [1]

Toch was er in 1588 al sprake van een woning op de plaats van het huidige pand. Deze lag ten westen van buitenplaats Bijdorp. In 1708 werd deze Lindenhoeve verkocht door Justiana baronesse van Amstel aan de hoogedele heer Pieter Rijnard baron van Stepraedt.

In 1731 stond het onder nr. 204 op de verpondingslijst als eigendom van de erven van Pieter Rijnard van Stepraedt. De periode Van Stepraedt eindigt op 16 juli 1744 toen Jan Anthonie baron van Stepraedt de ‘welgelegen huismanswoning de Lindenhoeve’ met 2 bargen en 13 morgen land voor fl. 1874 verkocht aan de heer Jacob Half-Wassenaer te Den Haag.

Na het overlijden van Jacob Half-Wassenaer komt in 1790 de familie Van Brienen in beeld. [2]

Jacobs onroerende goederen in Voorschoten, bestaande uit de Lindenhoeve en drie naast elkaar gelegen huizen aan de Dorpsstraat, werden toebedeeld aan zijn nichtjes, waaronder Sophia Maria Half-Wassenaer (1727-1802) die gehuwd was met Aernout Jan van Brienen van de Groote Lindt (1745-1804).

Zo belandde de Lindenhoeve bij de Van Brienens. De zoon van Aernout Jan van Brienen, Willem Joseph (1760-1839), werd bij vererving de volgende eigenaar. Hij stamde uit een Amsterdams koopmansgeslacht en was politiek actief. In de Franse tijd was hij van 1807 tot 1808 lid van de staatsraad van koning Lodewijk Napoleon en van 1811 tot 1813 een van de burgemeesters van Amsterdam.

Diens zoon, Aernout Willem van Brienen (1783-1854), werd de volgende eigenaar van de Lindenhoeve. Ook hij volgde een politieke carrière. Aernout Willem werd kamerheer van koning Willem I en II en was van 1840 tot 1849 lid van de Eerste Kamer. De laatste Van Brienen als eigenaar van de Lindenhoeve is Willem Thierry Arnold Maria baron van Brienen (1814-1863). 

Hij was naast kamerheer van koning Willem III ook eigenaar van een beroemde kunstcollectie, studeerde aan de Haagse Academie voor Beeldende Kunsten en werd daar bestuurslid, maar is vooral bekend als de bouwheer van het Haagse stadspaleis aan het Lange Voorhout, nu Hotels des Indes. [3]

Thierry bracht de Lindenhoeve indirect in het bezit van de van Pallandts. Na het overlijden van zijn vrouw hertrouwde Thierry in 1847 met Adriana Maria baronesse Van Zuylen van Nijevelt, die na Thierry’s overlijden in 1870 huwde met Philip Jacob baron van Pallandt (1814-1892).

Het is niet waarschijnlijk dat deze aristocratische eigenaren ooit zelf op de Lindenhoeve hebben gewoond. Zij kregen het door vererving in bezit en gebruikten de gronden met boerderijen voor het innen van pacht. In 1731 werd de Lindenhoeve verpacht aan bouwman Cornelis Slobbe. Van begin 19e eeuw tot ongeveer 1870 komt de familie Voorham als pachters in de stukken voor. Rond 1875 wordt bouwman H. van Leeuwen de pachter. Net na 1900 duikt voor het eerst Cornelis Nell Wzn in een akte op (akte nr. A 137).

Cornelis Nell Wzn (1874) & Anna Jacoba Rijlaarsdam (1880)

In 1903 kreeg het pasgetrouwde stel Cornelis Nell en Anna Jacoba Rijlaarsdam van baron Dirk Jacob Gijsbert Jan van Pallandt gelegenheid tot het pachten van de Lindehoeve. [4]

Zij namen de pacht over van een boer die naar Haarlem vertrok. De uit De Kaag afkomstige Cornelis kon het contract met de baron rondkrijgen als hij de voormalige boer tot aan zijn dood zou compenseren. Dat gebeurde. Volgens Cees Nell [5] betaalde zijn grootvader de wekelijkse vergoeding trouw, zelfs toen de naar Haarlem vertrokken boer allang was overleden.

Op steenworp afstand van de Lindehoeve stond de boerderij van de familie Dijkman, die zij in eigendom hadden. Cornelis en Anna waren op dat moment nog pachters. Volgens Cees Nell zal dat gegeven een rol hebben gespeeld in de aankoop van de Lindehoeve.

Maar er brak een moeilijke tijd aan in het leven van Cornelis en Anna. Niet alleen moesten zij hard werken om de boerderij en hun gezin met zeven kinderen draaiende te houden, Cornelis kreeg de gevreesde ziekte.

De kwaal van Cornelis Nell

Slechts 49 jaar oud leed Cornelis aan ‘een kwaal’, zoals het werd benoemd. En wel een zeer ernstige kwaal, namelijk een vorm van kanker die leidde tot een pijnlijke hoofdwond. Hij was er geruime tijd voor onder behandeling in het Diaconessenhuis, toch wilde de kwaal niet genezen.

De prognose was slecht. In een laatste wanhopige poging vertrok hij op 14 mei 1924 met Anna voor therapie naar Londen. Terwijl Cornelis in Londen verbleef, keerde Anna een kleine week later terug naar Voorschoten.

Marry Niphuis-Nell [6] bestudeerde in 2011 de intensieve briefwisseling die daarop volgde tussen Cornelis en het thuisfront. De brieven zijn voor een groot deel bewaard gebleven in het familiearchief dat in bezit is van Cees Nell. Ze vertellen iets over het ziekteverloop van Cornelis, zijn gemoedstoestand en zijn godsgeloof én geven inzicht in de dagelijkse gang van zaken op de boerderij. Marry Niphuis-Nell deed uitgebreid verslag van deze briefwisseling waarvan hierna een impressie.

In een van de brieven wekte Cornelis de indruk er zelf niet zoveel heil meer in te zien, maar dat het aandringen van zijn vrouw en kinderen hem er toe bracht het toch nog bij de Londense artsen te proberen. Op de dag van aankomst bezochten zij al gelijk de Londense dokter die Cornelis onderzocht, bloed afnam en direct met de behandeling begon. De dokter en een verpleegster ‘leggen hem een soort verband met electries om zijn lijf’. Zo moest hij een uur blijven liggen. De volgende morgen kreeg hij ‘ook zo’n verband op de zeere plek om zijn hoofd’.

De metropool Londen is een volledig nieuwe ervaring voor Cornelis en Anna. Ze zijn geïmponeerd door de vele mensen. Anna schreef een dag na aankomst: ‘De drukte hier op straat is zoo ontzettend groot, dat ik vanmiddag maar liever in ons hotel bleef om jullie eens het een en ander te laten weten.’

De vooruitzichten voor de patiënt waren zeer positief schreef Anna: ‘Zoojuist zijn Pa en Cor [7] thuisgekomen met de mededeeling dat de dokter hem waarschijnlijk met zes weken genezen kan, nu als dat eens waar mag wezen.’

Een week later, Anna is dan al terug in Voorschoten, schreef Cornelis dat ‘de docter… zalf en water heeft voorgeschreven om de wond mee te verzorgen’.

Cornelis achtte het de moeite waard om ‘die groote wereldstad’ eens te zien, maar dat bracht hem er ook toe zijn thuissituatie extra te waarderen: ‘heilig Holland en mijn rustige woning in het land vergeleken bij deze jagende, wervelende drukte en pracht.’ 

Hij hoopt van de familie Dijkman, zijn buren in Voorschoten, af en toe iets te vernemen ‘over zaken en prijzen’. Ook hoopt hij dat zijn familie en vrienden hem niet vergeten en hem vaak zullen schrijven, want dat ‘kort mij de tijd’.

De nieuwe hoop op genezing werd al snel in de kiem gesmoord. In een brief van 26 mei aan Anna en de kinderen schreef hij dat de artsen hem één keer hebben bestraald, maar dat dat ‘averechts verkeerd’ uitwerkte en ‘dat zullen zij niet meer doen’.

Hij had er een paar dagen en nachten veel pijn door geleden. Op dezelfde dag schreef hij zijn schoonmoeder, Anna Rijlaarsdam- van Egmond, dat hij nog geen verbetering van de kwaal kon bespeuren. Hij had vaak pijn en schreef in bijna elke brief dat hij de moed niet verloor en tot God gebeden moest worden ‘om uitredding en genezing en om kracht en hoop’.

In zijn brieven naar huis maakte Cornelis regelmatig melding over de post die hij ontving: van dominee Van Wijngaarden, van buurman Dijkman, van mijnheer Broers, ansichtkaarten van Margot en Jansje, van zijn zus Heiltje, van zuster Truus uit het Diaconessenhuis, van “Broeders en Zusters van mijn Oude Moeder”, van Lekkerkerk, van v/d Stoel en natuurlijk het vaakst van zijn vrouw en zeven kinderen. Willy was 20 jaar. Daarop volgde: Jo (19), Jacob (17), Anna (15), Cor (13), Greta (12) en Johan (8).

Uit een brief die oudste dochter Willy aan haar vader schreef, bleek dat er veel medeleven was van familie, buren, vrienden en bekenden. Het was een komen en gaan op de Lindehoeve. Zelfs drie zusters uit het Diaconessenhuis kwamen op bezoek.

Al in de eerste brief vanuit Londen gaf Cornelis aanwijzingen aan zijn oudste zoon Jacob voor het werk op de boerderij: ‘Als het gras zoo hard groeit, vraag aan Dijkman maar of hij eens met je meeloopt om te zien of je nog af moet zetten voor hooiland, maar de koeien mag niet krap loopen [..] en als het kan, moet je een 25 à 30 lammeren koopen…’ In een brief van 31 mei laat zoon Jacob weten dat de laatste 38 kleine kazen verkocht zijn voor 43 ct.

Tijdens het consult van 4 juni liet de dokter in Londen weten dat ook zij niet tevreden waren met het verloop van de ziekte, waarop Cornelis de volgende dag aan zijn ‘Oude Lieve Moeder’ schreef dat hij die morgen voor het laatst bij de dokter was geweest en dat hij ‘als ongeneeslijk ontslagen is… de docter zelf was er ontdaan over, zoo hard als het nu achteruit gaat’.

Een dag later keerde hij al terug op de Lindehoeve, waarmee het brieven schrijven stopte. Toch liet hij dominee Van Wijngaarden nog met een brief weten dat, hoezeer de lijdensweg zijn geloof ook dreigde aan te tasten, hij toch probeerde daaraan vast te houden. Het mocht niet baten. Cornelis overleed 1 oktober 1924 en werd bijgezet in een grafkelder bij de Dorpskerk in Voorschoten. Deze grafkelder, vak A nr. 10 , is er nog altijd.

De Lindehoeve in de jaren 30

Anna zette het boerenbedrijf voort, daarin bijgestaan door haar kinderen en vooral oudste zoon Jacob, die op een paar dagen na 18 jaar was op het moment dat Cornelis overleed.

Getuige een wervelend promotieartikel in de Voorschotensche Courant van 3 juli 1937 hadden zij de zaken goed voor elkaar. Dit krantenartikel nodigde uit tot het brengen van een bezoek aan de boerderij gelegen aan de Landweg 4. ‘De Lindehoeve is een bezoek ruimschoots waard’, rept de krant. ‘Aan het eind van de Landweg ligt ze tusschen het groen verscholen, terwijl de koeien in de wei er voor loopen te grazen.’

Volgens het artikel was alles gemoderniseerd. In plaats van met een hooivork werd het ‘hooibergen’ met een grijper en een elektrische lier gedaan. ‘De eigenaresse kan trots zijn op zulk een bezit, dat geheel aan de tijden is aangepast. Gedurende dezen tijden heeft zij haar bedrijf voor velen tot een voorbeeld weten te stellen hetgeen blijkt uit de excursies welke er geregeld onder leiding van het Zuivelstation Zuid-Holland en V.V.V. heen geleid worden.’

Zelfs vanuit het buitenland is er aandacht voor de ‘zeer modern ingerichte kaasmakerij die voldoet aan de hoogste eischen van hygiëne. Het is een genot erin rondgeleid te worden door de steeds bereidwillige eigenaresse of haar dochter’. Een wandeling naar de Lindehoeve werd aanbevolen. ‘U zult er steeds welkom zijn en alles met eigen oogen kunnen aanschouwen. Maar de Lindehoeve zult u dan ook niet verlaten zonder een flinke portie kaas, overtuigd als u ervan zult zijn dat de heerlijkste kaas slechts op de Lindehoeve bereid wordt.’

Jacob Nell (1906) & Nienke Mechelse (1910)

Anna en haar kinderen wisten de Lindehoeve goed op de kaart te zetten. Erg oud zou Anna niet worden. Zij overleed 8 juli 1946 op 65-jarige leeftijd en werd bij haar man begraven. Jacob was als oudste de aangewezen opvolger. Feitelijk was hij dat al sinds zijn vader in 1924 overleed. Door toedeling bij akte van scheiding werd hij op 23 april 1947 de nieuwe eigenaar van de Lindehoeve.

Jacob was in de Lindehoeve geboren. In zijn jonge jaren was hij schoolgaand op de Christelijke Bijzondere School in de Schoolstraat. Zijn roepnaam was Jaap, maar hij ondertekende altijd met Jac. In 1939 huwde hij Nienke Mechelse, die geboren was aan de Rijndijk. Zij kregen drie kinderen: Riet (1943), Cees (1945) en Bas (1948).

Buiten de boerderij was Jacob actief in tal van organisaties. Wel 30 jaar was hij lid van de Coöperatieve Melkcentrale, waarvan 20 jaar als secretaris of voorzitter van de afdeling Den Haag en Leiden. Daarnaast oefende hij functies uit binnen diverse landbouworganisaties, het comité Paardensport, de pachtkamer van het kantongerecht te Leiden, was een periode gemeenteraadslid namens de C.H.U. en ook nog diaken en ouderling van de Hervormde Gemeente. [8]

Nienke was decennialang actief als vrijwilligster bij het Rode Kruis. Het boerenpaar stond bekend als een zorgzaam stel dat iets voor de samenleving wilde betekenen. Na de dood van Jacob schreef J.L. van der Gouw in een memoriam over de ontelbare huisbezoeken die zij zieken en eenzamen brachten.

Een economisch mirakel

De Lindehoeve telde ongeveer 50 melkkoeien, met nog wat pinken en kalfjes erbij opgeteld zo’n 70 runderen. Verder 100 varkens en een kudde schapen. Er waren twee paarden: Frieda en Irene. Later nog een groot werkpaard met de naam Corrie. Rond 1957 kocht Jacob een nieuwe Porsche tractor. Ondanks de herrie die het maakte waren deze paardenkrachten een aanwinst. De Porsche is tegenwoordig in handen van een liefhebber die het werktuig restaureerde.

Jacobs land liep door tot aan rijksweg A4. In april gingen de melkkoeien het land op. Dan werden ze met zes tegelijk in een praam, ‘de Bok’ genoemd, naar het land aan de overkant van de Vliet gevaren.

Het jongvee bleef op het land nabij de boerderij. Voordat de mest vanuit de goot in de stal, via de kruiwagen, de mestschuit en paard en wagen, uitgestrooid kon worden op het weiland van de Rietpolder, ging het drie á vier keer op de vork.

Dat betekende veel handwerk. Economische gezien was het een mirakel. De krogt, het stuk weiland gelegen voor de boerderij, werd in 1939 gevorderd voor de legering van gemobiliseerde soldaten van het Korps Veldartillerie. Het leverde de familie wat financiële ruimte op, aldus Cees Nell. Na afloop van de oorlog nam het MOC [9] haar intrek in de gebouwen van het kampement. Het adres van de boerderij veranderde van Landweg 4 in Koninklijke Marinelaan 4.

Boerenknechten en -meiden

Jacob had extra handen nodig om de boerderij draaiende te houden. De kinderen werkten uiteraard volop mee. Cees en Bas melkten de koeien, werkten in de stal en hielden het erf met grindpaden en ligusterheggen bij. Cees vertrok op 13-jarige leeftijd naar een kosthuis en wat later naar een internaat. Gelukkig had Jacob een paar vaste knechten in dienst, namelijk Cornelis (Cees) Bogerd en Michiel (Chiel) Barreveld. Nienke kreeg hulp in het huishouden van dochter Riet, mw. Van Meijgaarden en van Annie van Ispelen.

Annie begon in 1955 als hulp in de huishouding. Annie: ‘Ik was veertien jaar toen kruidenier Rijneveld vertelde dat boerin Nell een hulpkracht zocht. De kruidenier stak overal zijn voelsprieten uit en toen hij bij ons aan de deur kwam vroeg hij mijn moeder: ‘’Is het iets voor een van jouw meiden?’’ Ik wilde maar wat graag. En meteen voor hele dagen en ’s zaterdags tot half drie.

Wat was het heerlijk om op de boerderij te werken. Als ik ’s morgens vroeg arriveerde zorgde de boerin altijd voor een bord broodpap, bestaande uit stukjes brood, een klont weiboter en warme melk. Daar ben ik groot mee geworden. In het begin hielp ik vooral in het huishouden.

Hoe het woongedeelte in elkaar stak? Vanaf de voordeur liep er een lange gang naar het achterhuis. Links van de deze gang bevonden zich de slaapkamers. De voorste slaapkamer was voorbehouden aan de boer en boerin, de slaapkamers daarachter aan de kinderen.

De opkamer rechts aan de voorzijde diende voor ontvangst van hoog bezoek en voor de logés. De boomgaard leverde goed fruit op dat op zolder te drogen werd gelegd. Verder was de zolder in gebruik voor het mangelen van de was, de opslag van strobalen en een van de knechten had er zijn slaapplaats. In de kelder stonden de wekpotten koel en droog.

In het karnhuis bevond zich een elektrisch aangedreven karnmolen waarin boter en kaas werd gemaakt. Het leven speelde zich vooral af in de huiskamer die zich in het achterhuis bevond. In het achterhuis bevond zich ook een waterbak voor het koelen van de melkbussen en de doorgang naar de stal.

Dagelijks maakte ik voor iedereen een beker chocolademelk, nog met van die ouderwetse cacao doorgeroerd. Tussen twaalf en twee ’s middags was het eerst eten en daarna even slapen. Chiel Barreveld ging hiervoor naar zijn huis aan de Molenlaan. Cees Bogerd woonde bij zijn ouders op de Bloklaan en veel op de boerderij.

Hij knapte zijn uiltje op de zolder boven de stal. Cees Bogerd was een pestkop, die gooide de krielhaan achter je aan. Ik hielp ook mee in het boerenbedrijf. Elke dag maakte ik de rubbers van de melkmachines schoon met soda en heet water, en bracht ik lege melkbussen in de roeiboot naar het land over de Vliet waar de knechten aan het werk waren.

Het mooiste vond ik het hooibergen. Dan zwaaide ik het hooi met de knijplier vanuit de vlet tot hoog in de hooiberg.

De band met het naastgelegen klooster was goed. Af en toe kregen we wat groenten uit de kloostertuin. Ook aan het MOC hadden wij uitstekende buren.

Schipper Knoop was een dagelijkse vaste gast. Het dochtertje van de commandant kwam regelmatig bij ons kijken en de instrumentmaker repareerde van alles voor ons. En we hadden leut met de op het MOC gelegerde stokers en machinisten. ‘s Ochtends om 9 uur was het vlaggenparade, dan mocht je het terrein niet oversteken.

Op een keer hadden we een grote schoonmaak. Het beddengoed hing uit het raam. Toen ik uit de richting van het MOC veel kabaal hoorde komen, holde ik met mijn schort om naar buiten en ging samen met Cees Nell kijken. Het bleek om een militaire begrafenis te gaan met veel ceremonie eromheen. Dat fascineerde ons zo dat we achter de stoet aanliepen naar het kerkhof van de Dorpskerk. Pa Nell was behoorlijk kwaad dat we zonder wat te zeggen de benen hadden genomen.

Dag in, dag uit maakten we van alles mee. Tot op de dag van vandaag heb ik een goede band met de familie Nell en kan ik nog in geuren en kleuren vertellen over die heerlijke boerentijd.’

De uitkoopregeling

In 1961 nam de gemeente Voorschoten zich voor Jacob en Nienke uit te kopen voor de aanleg van de wijk Bijdorp. Dit moest bij voorkeur op vrijwillige basis gebeuren, zodat een langdurende onteigeningsprocedure werd vermeden.

Wethouder Dekker voerde hier vele gesprekken over met Jacob. Vanaf augustus dat jaar viel de ene na de andere gemeentelijke brief op de deurmat van de Lindehoeve. De gemeente vroeg o.a. in te stemmen met een taxatie van de aan te kopen opstallen en gronden, hetgeen geschiedde. Het betrof de percelen kadastraal bekend gemeente Voorschoten, sectie B 536 water, 699, 701 – 702 weiland, 2602 huis, stal en schuren, 2741 schuur en erf, 2798 – 2801 weiland, 4918 water en 691 weiland en clubgebouw van de Stichting Haagsche Waterscouts, in totaal circa 7 ha.

De gemeente taxeerde het geheel op fl. 341.343, maar Jacob hield vast aan de vraagprijs die hij zelf voor ogen had, namelijk fl. 375.000. De gemeente compenseerde het verschil door enkele posten te verhogen. De specificatie van het door Jacob te ontvangen bedrag luidde als volgt:

Jacob en Nienke verbonden de nodige voorwaarden aan de overdracht waar de gemeente mee instemde. Zolang de gemeente namelijk niet over de gronden zou behoeven te beschikken, mochten zij hun bedrijf voortzetten. Voor dat gebruik werd jaarlijks een nieuw pachtcontract opgesteld. De pachtsom bedroeg rond de fl. 3300,- per jaar. Een andere voorwaarde luidde dat de gemeente ervoor zou zorgen dat de twee stallen, die aan de overkant van de Vliet stonden, op het water- en elektriciteitsnet werden aangesloten.

Blijkbaar waren die stallen nog van licht en water verstoken. Zo kon Jacob nog tot in 1969 doorgaan met boeren. Van onderhoud aan de boerderij was uiteraard geen sprake. De knechten vertrokken langzaamaan. Het boeren eindigde definitief toen met het bouwrijp maken van het land werd begonnen. Hiervoor werd zand opgespoten vanuit de Rietpolder. Door deze zandwinning ontstond het recreatiegebied Vlietland.

Een nieuwe woning

Weer een andere clausule bestond eruit dat Jacob en Nienke een nieuwe woning mochten bouwen op een perceel in het toekomstige Bijdorp. Maar de aanleg van Bijdorp vertraagde omdat de gemeente zich eerst wilde richten op het bebouwen van de Noord-Hoflandsche polder, dit om te voorkomen dat de gemeente Leiden de polder zou annexeren.

Jacob en Nienke lieten voorlopig een huis aan de Generaal Spoorlaan bouwen. Pas in 1972 kregen zij toestemming voor het bouwen op een stukje van hun voormalige land. Cees Nell vertelde dat het zijn ouders ontzettend hoog zat dat zij eerder fl. 2,00 per ca van de gemeente voor hun land ontvingen, terwijl zij voor het bouwen van hun nieuwe woning fl. 50,00 per ca moesten terugbetalen. Het perceel lag notabene op een onbereikbare plaats, namelijk direct gelegen aan de Vliet en de Kerksloot.

Op eigen kosten mochten zij een brug over de Kerksloot aanleggen. Daarover was het nodige te doen. Het voorlopige adres van hun nieuwe huis werd Carel Fabritiuslaan 45.

Toen de wijk Bijdorp eenmaal van straten werd voorzien, veranderde dat in Roerdomperf 10. De tijdelijke brug werd afgebroken. Gerekend vanaf 1969 nam de hele procedure een jaar of tien in beslag. Jacob overleed in 1983, Nienke in 2002. Zij zijn bijgezet in dezelfde grafkelder als waar Jacobs ouders liggen.

In volle glorie hersteld

Wat gebeurde er met de leegstaande Lindehoeve? Die ging hard achteruit. De gemeente zou de boerderij hebben afgebroken ware het niet dat een grote groep jeugdigen op zoek was naar een eigen jongerensociëteit. In januari 1972 stelde de gemeenteraad de Lindehoeve ter beschikking, met een som geld erbij voor het opknappen. De jongelui haalden zelf ook geld op door het organiseren van concerten in het Cultureel Centrum.

15 september 1973 opende de Lindehoeve haar deuren als jongerencentrum.10 Vanaf het eerste uur was het er druk. De eerste jaren trok het wel zo’n 2000 bezoekers per week. De gehele Nederlandse beatscene kwam er voor het voetlicht. Voor veel jongeren vormde het een parel in een jeugdig bestaan. Toch brokkelde dat succes van de Lindehoeve gaandeweg de jaren af en sijpelde de animo weg. 1 september 1987 besloot de gemeente er een punt achter te zetten.

Drie dagen later stond de Lindehoeve in vuur en vlam, waarbij het voorhuis in de as werd gelegd. Omdat de top van de voorpui al was neergedaald, wilde de brandweercommandant de hele gevel neerhalen. Dankzij de interventie van burgemeester Cannegieter werd dat voorkomen. Het was heel nobel van de gemeente dat zij het pand liet restaureren. 

Dokter Cees Meijer maakte er een gezondheidscentrum van, wat het vandaag de dag nog is. Het adres veranderde in Lindepad 1. Na het overlijden van Cees Meijer is het gebouw overgenomen door zijn vrouw en sinds 2016 is het in eigendom van vleesgroothandel Zandbergen. Toen ik in de afgelopen zomer weer eens langsliep en zag dat de Lindehoeve er in volle glorie bij staat, dacht ik: ‘Die eeuwigheidswaarde moet het voor altijd behouden.’

Door Nico Fennes,

foto’s uit familiearchief Nell

  1. Berghuis, W.J. 1971. Oude Boerderijen in J.L. van der Gouw, Voorschoten Historische Studiën.
  2. Eijkel, W. van den, gegevens 18e en 19e eeuw m.b.t. Half-Wassenaer, Van Brienen en Van Pallandt.
  3. Wikipedia.
  4. Volgens Marry Niphuis-Nell speelde de familie Van Pallandt een belangrijke rol voor de Nellen. Zowel Cornelis Nell als zijn vader Willem (1839-1898), afkomstig van boerderij Bellesteijn in Wassenaar, kregen een boerderij in pacht van de Van Pallandts. Voor vader Willem was dat in 1874 de boerderij Dank en Hoop op de Kaag, voor zoon Cornelis boerderij de Lindehoeve in 1903. Het is niet duidelijk of Lindenhoeve bewust veranderde in Lindehoeve of dat er een verschrijving optrad.
  5. Cees Nell is een kleinzoon van Cornelis en Anna.
  6. Marry Niphuis-Nell is een kleindochter van Cornelis en Anna.
  7. Een in Londen wonend familielid of bekende van die familie die Cornelis begeleidde.
  8. J. H.M. Sloof, 2011. Inventaris archiefstukken van Jacob Nell & Nienke Nell-Mechelse.
  9. Het Marine Opkomstcentrum, van 1946 tot en met 1961 in Voorschoten gevestigd.
  10. Over het jongerencentrum de Lindehoeve is een boek verschenen waarover de redactie verder kan informeren

Steunt u onze doelstelling? Geef u dan op als lid van onze vereniging. Hoe meer leden we hebben, des te krachtiger we onze stem kunnen laten horen en onze invloed kunnen uitoefenen bij de gemeente, de politiek en andere belanghebbenden.

De minimale bijdrage bedraagt slechts € 12,50 per kalenderjaar.

Let op
Het is mogelijk dat emails van Vrienden van Voorschoten in eerste instantie in uw spamfolder terecht komen. Houd daarom uw spamfolder goed in de gaten.

Word lid van Vrienden van Voorschoten